Volledige werken. Deel 25. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1871-1886 en registers
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Leeuwarden, 5 Maart 75.-
Waarde M. Alweer ben ik in Woutertje's stemming, toen hy hoorde, dat ‘die Byron’ hem vóór geweest was, en - 't doet me pleizier. Met innig genot vernemen we hier allen de hulde, die u van verschillende zyden na Vorstenschool's opvoering gebracht werd; zoo ooit hulde verdiend is, is 't deze; jammer dat ze zich, voor zoover we er hier van vernemen, slechts door haar meerder recht van bestaan van andere onderscheidt en dat ze iets betreft, wat ge zelf zegt, dat, ‘gegeven wordt by gebrek aan beter’. (Noot op 957.) Ik vrees, dat er hierdoor onder de ‘huldebrengers’ wel eens ‘mooivinders’ kunnen schuilen. Liever zag ik... maar neen laat ik nu niet denken over 't geen niet is; iets is er, en daarover verheug ik my oprecht; en als ik 't niet minder overbodig oordeelde, had ik u reeds vroeger verzekerd, dat de waardeering, die er door Rotterdam en Utrecht getoond wordt, moeilyk meer waarde kan bezitten, dan die, welke u hierby ten deel valt en reeds geluk-ge- | |
[pagina 92]
| |
wenscht, toen de opvoering van uw kunstwerk nog maar aanstaande was. 't Besef, dat ge van my toch niet anders zoudt verwachten, dan dat ik hartelyk deel nam in al wat u wedervoer, vooral wanneer ge eenig resultaat van uw streven ondervondt en dus van 't doellooze van m'n schryven, deed me steeds de reeds opgevatte pen weer neerleggen. Maar nu heb ik een doel; ik moet uw brief van 16 Febr. j.l.Ga naar eind1. beantwoorden. Ik behoef nauwelyks te zeggen, dat de vreugde, toen ik aan 't adres uw hand erkende, geheel verdween, ja onder nul daalde, toen ik nog maar weinige regels gelezen had. Ik kreeg spoedig bericht van v. Asperen ook, uitvoerig en klaar, zonder eenige bemanteling schreef hy my z'n wedervaren by u. Ik kan niet volstaan met de verklaring, dat het gebeurde me innig spyt, en dat ik, ware 't in myn macht geweest, veel zou hebben willen doen, om u zoo'n onaangenaame ontmoeting te besparen. Ik moet er u meer van zeggen, omdat gy in myn oog - ja ik kan die BogowontoGa naar eind2. niet onovergestoken laten - omdat gy in myn oog de zaak.... verkeerd beoordeelt. Daar, het is eruit; ik had niet gedacht, dat er zóó spoedig - te spoedig - iets zou komen, waarby ik u aan uw woorden in uw brief van 29 Nov. j.l.Ga naar eind3. zou kunnen herinneren: ‘men behoeft maar eens te zyn in één zaak: gemoedelyk streven naar waarheid, of de resultaten gelyk zyn, doet er niet toe.’ Maar nu er zoo iets is, mag ik 't niet negeeren of - erger - uit instemming met het grootste deel uwer handelingen en denkbeelden my ook hier instemmend voordoen. Ik begin te zeggen: dat ik geheel anders zou gehandeld hebben, dan van A. gedaan heeft. Neen, neen, dit is niet: v. A heeft slecht gehandeld. ‘Ik weet niet altijd, wat goed is’. Als ik kans had, u te bezoeken, u te zien, te spreken, zou ik... ja 't is nog niet eens zeker of ik van de kans zou profiteeren, zou 'k er zeer tegen ‘opzien’ en honderd maal me zelf afvragen of ik 't wel zou doen, niettegenstaande 'k zou weten, dat het een ontzaglyk genot voor me zou zyn; maar gesteld - en dit is zeer waarschynlyk, dat ik die... schroom overwon, dan weet ik zeker, dat de schelknop, misschien niet aangevat, dan nadat ik er reeds een paar keer voorby was geloopen, in myn hand zou trillen, dat uw stem me zou doen ontstellen, dat ik in uw kamer komende van alles, wat ik me voorgenomen had te zeggen me byna niets meer zou herinneren en dat ik eerst na eenige oogenblikken, aan de groote zaak gewend zou zyn en | |
[pagina 93]
| |
kalm en bedaard met u kunnen spreken. Kinderachtig? zeker, maar... Daarby zou ik, schoon ik anders aan die dingen niet hecht, wat ge weet, als ge myn artikel in de Sneeker ‘fatsoen & stand’ gelezen hebt - stok en cigaar thuis laten, handschoenen aantrekken, en vooral met u spreken, als, als... nu ja, als een kind tot zyn onderwyzer, enz. enz. Ik zou zoo handelen, zonder te weten ‘wat goed was’, bij intuitie, ja zelfs zou ik later erkenen, dingen gedaan te hebben die ik wist, dat niet goed waren. Ik zou op mezelf brommen, dat ik dit of dat gedaan had, wat ik, kalm denkend... kleingeestig zou hebben gevonden (b.v. als ik na eerst gewandeld te hebben, zonder behoefte aan handschoenen te voelen, die voor uw deur nog had aangetrokken.) Nu heeft v. A. anders gehandeld. 't Spyt me, had hy by intuitie, dus zonder verdienste, als ik gedaan, gy hadt me waarschynlyk zoo'n brief niet behoeven te schryven. Maar nu 't anders is, is nu uw oordeel niet te hard? Zeker, ik begryp moeilyk, hoe iemand - een geestverwant - zoo'n toon tegen u kan aanslaan. Maar nu, al of niet begrepen, 't feit bestaat, is 't nu niet te hard van u te zeggen: ‘ik verkies niet aan andersdenkenden 't voorwendsel te leveren tot de beschuldiging, dat vryzinnigheid den mensch tot een vlegel maakt.’? Zou iemand enigen grond hebben tot zoo'n voorwendsel? Zou één dwaas genoeg kunnen zyn, v. A's manieren op rekening van z'n vryzinnigheid te stellen? Komt het verschil tusschen hem en anderen wel op iets anders neer, dan op keuze van woorden en wyze van zich bewegen, en raken ze den mensch zelf? Hy sprak u niet toe als een kind zyn moeder, maar uit zyn stukken, - die ge hem zelf schreef met zooveel genoegen te hebben gelezen - en uit 't geen ik u van hem schreef, kunt ge weten, dat hy zich als uw leerling beschouwde, uw leerling was en dit erkende; is dat niet meer waard dan zyn ‘vreemd’ gedrag? Want nog eens, dat gedrag betreft uiterlijkheden. Beter, dat die met het innerlyke in overeenstemming zyn, maar men heeft de eersten niet zoo goed in z'n macht, als 't laatste; men kan van een ‘goed geloovige’ door onderzoek, werken, denken een verstandig mensch worden en toch de van jongs af aan gevolgde wyze van spreken, bezoeken afleggen, enz. behouden. Zeker, als men inziet, dat die wyze verkeerd is, moet men ook die zien af te leggen maar... in vergelyking van 't vele, dat er te doen is, is dan 't sop de kool wel waard? en mag iemand | |
[pagina 94]
| |
die ‘ongewone’ handelwys als iets wezenlyk verkeerds beschouwen, wat den mensch zelf lager stelt? De wyze, waarop gy over van A. oordeelt - ge merkt, dat ik moed heb de Bogowonto geheel over te steken - maakt het me waarschynlyk, dat hy u, wanneer hy zich gebukt had onder een vormenjuk, (voor hem zou het een juk geweest zyn) beter zou bevallen zyn en vooral dat andere bezoekers kans hebben een betere ontvangst te vinden, ook al is 't bukken onder dat juk d'eenige moeite, die zy zich ooit ter wille van uwe denkbeelden hebben getroost. Ik verval niet in de ‘groote fout’ van 260Ga naar eind4., maar zou toch op 't eind van dat idee willen lezen: Dan (nl. als juist die overgevoeligheid voor 't kleine een bewijs van kracht is tot het groote) zal echter meestal blyken, dat dat kleine niet klein is en slechts ‘ons klein toeschynt’. Hier meen ik een overgevoeligheid te bespeuren, voor iets, wat naar iedere eenigszins gangbare maatstaf, werkelijk klein is. - Ik zal ophouden - 't bevalt me niet aan die overzy - want ik wil niet m'n heele brief, met die ongelukkige v. A's-zaak vullen. Ik meende u er iets van te moeten zeggen, om U 't zeker nooit door my voorziene feit verklaarbaar te maken, dat gy door myn bemiddeling tot uw ‘groot verdriet’ met iemand in aanraking kunt komen en... omdat gy my ‘(desverkiezende) tot naricht’ van de ontmoeting hebt kennis gegeven. - Nog dit: hoe wanneer u iemand bezocht had, die nog veel minder dan van A. ‘opvoeding’ genoten had, een werkman bv. die uw werken had gelezen en in z'n omgeving zooveel hy kon ervoor gedaan? Er zouden kunnen zyn, die gy u niet behoefde te schamen uw hand te geven, zoudt ge ze terughouden, omdat de zyne ongewassen was? En ja, nog iets, dat ermee in verband staat. Gij schrijft - en behalve wat den vorm betreft, deed me dit groot genoegen - dat gy de eer zult hebben, Juffr. Schaepm. vergunning te vragen, haar uwe opwachting te maken. Tot zoo'n uitdrukking had ik u niet in staat geacht, dat is een vormelykheid, die op onwaarheid uitloopt. Gy kunt weten, dat gy haar ontzaglyk groot genoegen zult doen door een bezoek (om iemand, dat te doen heeft men geen vergunning noodig), dat als er van eer sprake is, die aan hare zyde is, en... opwachting maken doet me daarom denken aan een keurig ingerichte anti-chambre... die ze niet heeft en niet mist ook goddank. Ik geloof, dat het waarlyk wel tot vryzinnigheid behoort, | |
[pagina 95]
| |
met al 't andere deze talryke onware vormen, die vele menschen tot voortdurende komediespelers maken te bestryden. - Maar nu weg daarmee en wat anders. (....) En nu uw vraag over de zaak, die misschien na jaren een geheele ommekeer in onze vervoersmiddelen zal brengen. Na jaren... ja en eerst lang nadat uw voorstel tot bedrukken der spoorkaartjes algemeene toepassing heeft gevonden. Daaraan is niet eens geld te verliezen, aan de luchtballon-zaak wel. ‘Uitzetting immers op zich zelf baat nietsGa naar eind5.’! Zeker, helpt die, mits ze maar goed aangewend wordt. Condensatie had men alleen noodig by de eerste toestel van PapinGa naar eind6. en de machine van NewcomenGa naar eind7.. Ook WattGa naar eind8. liet nog eerst, terwyl hy den zuiger optrok door tegenwichten, de stoom eronder komen en de kracht van 't werktuig zat 'm slechts in de daaropvolgende afkoeling en condensatie van dien stoom, waardoor een luchtledige, aan druk geen weerstandbiedende ruimte ontstond, zoodat de altyd bereide dampkring den zuiger erin naar beneden kon drukken. Maar spoedig bemerkte hy, dat de stoom zelf ook door zyn uitzetting kracht kon uitoefenen, dat-i geen ruimte voor den stoom behoefde te maken, door den zuiger op te tillen als-i binnenkwam, maar dat hy, mits heet genoeg, zelfs naar alle zyden een sterken druk uitoefende en dus ook dien zuiger wel kon wegduwen. Hy behield nog de condensatie aan de andere zy erby - die altyd voordeelig is - maar nà hem heeft men machines gemaakt zonder eenige condensatie, die overal gebruikt worden, waar ruimte of gewicht te beperkt zyn, om een condensator, (dus bak met veel koud water en pompen, die dit voortdurend versch aanvoeren) te plaatsen. Zoo wordt by iedere locomotief de stoom afwisselend vóór en achter den zuiger in den cilinder toegelaten, terwijl de andere zy dan met de buitenlucht in gemeenschap staat. De stoomschuif verricht die in - gemeenschapstelling en stelt in zyn éénen stand 't voorste gedeelte van den cilinder met den ketel, 't achterste deel met de buitenlucht in verbinding en doet in zyn andere 't omgekeerde. Had men by die eerste machines, die slechts door condensatie konden werken, moeten blyven, dan had men (onder meer) 't nadeel gehad de doorsnee van zuiger en cilinder te moeten vergrooten in verhouding van de kracht, die men wou uitoefenen, want de dampkringsdruk zou de eigenlyke arbeid verrichten, de stoom was | |
[pagina 96]
| |
door z'n condensatie slechts het middel om aan de tegengestelde zyde van den zuiger den tegendruk weg te nemen; en die damp-kring drukt altijd slechts met een (aan zeer kleine afwisseling onderhevige) bepaalde kracht op ieder oppervlak. Nu kan men op ieder zuigeroppervlak een kracht uitoefenen, zoo groot men wil; de stoom krygt daarby door hoogere temperatuur hoe langer hoe hoogere spanning, drukt met hoe langer, hoe meer kracht; en dus heeft men die door stoken geheel in z'n macht. Ge begrypt nu, dat ik by myn carboleumGa naar eind9. machine voor luchtscheepvaart niet over condensatie behoefde te spreken. Was die daar noodig, 't heele ding zou niet kunnen bestaan, want kon men om gasvormig water (stoom) te condenseeren nog met koud water volstaan, om het gasvormige koolzuur dit te doen, heeft men de sterkst afkoelende koudmakende mengsels noodig en 't gebruik daarvan zou alle voordeel benemen. - Ge zult nu ook inzien, met welk een... verwondering ik en de natuurkundigen onder m'n vrienden uw noot 5e bundel pag. 379Ga naar eind10. hebben gelezen, die - 't zy nu maar zonder schroom gezegd en sinds ik over stoom begon heb ik de rol van leermeester in physica op me genomen, dit is m'n ‘vak’ - die... kant noch wal raakt. ‘Druk van de atmospheer’ is niet slechts een nieuwe benaming voor de oude zaak, 't is de uitdrukking, die 't onderzoek als meer naby de waarheid heeft bevonden, een uitdrukking, die de, natuurlyk even als ieder andere altyd slechts gedeeltelyke en onvolkomene, verklaring van 't verschynsel aangeeft. 't Woord ‘zuigen’ is ook niet vervallen in de ‘moderne physica’, men mag 't gebruiken, mits men weet, wat het beteekent, men weet dat de drukking der lucht de werking uitoefent en men door zuigen haar daartoe slechts de gelegenheid geeft. Door zuigen kan men hoogstens een luchtledig veroorzaken; men kan (dus) een waterkolom van ± 76 AM. op‘zuigen’, ga nu voort met ‘zuigen’ met alle macht, met mond of machines, en water noch kwik zult ge een millimetertje hooger krygen. Me dunkt dat het zoo duidelyk is, dat ‘zuiging’ op zich zelf niets verklaart. Zet ten overvloede een kind aan de borst zyner moeder in een luchtleedige ruimte - als gy met uw karper op 't droge, vraag ik maar niet, hoe dat lieve groepje 't met dat luchtlooze zal redden - en alle wangspiertjes van de kleine zullen niets vermogen. Neen, neen, neen, die frazenmanie ‘onzer natuurkundigen’ loopt de spuigaten | |
[pagina 97]
| |
niet uit en jammer vind ik dat zy - als wy - zeer veel van u moeten hebben gelezen, om zoo'n noot niet als maatstaf van 't andere te laten gelden. - Dat ‘verbranden van de zuurstof’ is ook niet juist. De zuurstof verbrandt niet, iets verbrandt door verbinding met zuurstof, dus door de zuurstof. En hoe wilt ge een verklaring van ademhaling niet alleen, maar van 't geheele dierlyk en plantaardig leven geven, zonder van verbranding (dan in zeer ruime beteekenis als verbinding met zuurstof, ook al is ze zoo langzaam, dat we ons daarby niet ‘branden’ kunnen) te spreken? Neen, neen, neen er zyn aanmerkingen ook op de natuurkundigen te maken, maar daartoe is voorafgaande grondige studie van ('t vele of weinige dan) wat wy weten een eerste vereischte. Een van de meest gewone fouten by 't onderwys o.a. is dat ze te veel feiten met theoriën, ja met hypothesen zelfs verwarren en den jongens dingen vertellen, als onomstootelyk vast, die later... omgestooten worden. Zoo o.a. dat gloeiend vloeibare van 't binnenste onzer aarde, waarover Vogt onlangs de brochure uitgaf, die ik voor Isis bewerkte en u toezond. - Maar ik ga eindigen. Ik hoop later uw nooten en ideen, waarin ge u op (beperkt) natuurkundig gebied beweegt, ook eens te behandelen. Zoo b.v. al wat ge hier en daar verspreid, over Darwinisme zegt, wat ik... treffend vind en U volmondig toegeef, zoolang ik daarby aan de ontwikkeling in 't eerste werk van Darwin denk; zoo'n Darwinismus is half; maar later heeft de naamgever zelf de gebreken ingezien en is de ontwikkelingsleer ook door anderen, 'k noem slechts HaeckelGa naar eind11., vry heel geworden. - Maar genoeg voor heden, nog eens van harte geluk gewenscht met de eindelyk, eindelyk eens aan u te beurt gevallen erkenning; moge zy 't begin van een nieuw tydperk voor ons landje en de vreugd daarover in eenige verhouding komen met alles, wat ge er voor geleden hebt. Geloof me hoogachtend Uw vriend Vitus Bruinsma |
|