Volledige werken. Deel 24. Brieven en dokumenten uit het jaar 1887. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1839-1886
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 672]
| |
[6 maart 1869
| |
[pagina 675]
| |
Iets over beschaving.Indien al de zucht om overal en altijd de juiste beteekenis der woorden etymologisch te verklarenGa naar eind1., vaak tot eene onverdragelyke pedanterie verleidt, kan men toch niet ontkennen dat zeer dikwijlsGa naar eind2. het oorspronkelyk denkbeeld waarvan eenig woord als het ware de hoorbare teekening is, het best wordt begreepen door woordafleiding, en dit is vooral dan het geval, wanneer zoodanig woord standvastig de vertolking is gebleven derGa naar eind3. gedachte; - of, gelijk bij klanknabootsende woorden het geval is, van den indruk - waaruit het is voortgekomen. Het is eene niet ondankbare studie, de geschiedenis van zekere woorden nategaan, en wie zich daarop toelegt, kan niet vermijden zyne opmerkingen in verband te brengen met mensch- en volkenkunde. Als de gebeurtenissen zelve namelyk, hebben vele woorden eene geschiedenis, waarin somwylen voorvallen worden geboekstaafd, die oppervlakkig beschouwd, niets gemeens hebben met taalkunde. Het verschil tusschen muttonGa naar eind4. en sheep, tusschen porc en hog, herinnert aan de verovering van het Saksische Engeland door de geromaniseerde Noormannen. De Sakser sprak van het dier... de Normandier van den schotel. De een dacht aan weide, hei en spoeling; de ander aan het menu zijner gastmalen. (Het schijnt dat er vele koks waren onder de helden die het kanaal overstaken om de beschaving van hunne keuken overtebrengen naar het barbaarse Brittannie.) | |
[pagina 676]
| |
Voorbeelden van dezen aard zouden tot in het oneindige te vermeerderen zijn. Ik behoef slechts te herinneren aan den invloed van het monnikenlatijn, dat het Westen van Europa met zoovele stadhuiswoorden verarmd heeft en dat zeer dikwijls de muffe kloosterlucht overbragt in de taal; even als later, en wel bepaaldelijk in den tijd onzer jeugd, onze zoogenaamde letterkunde zeer sterk riekte naar kansel, preek en exegese. Vóór de monniken, en gelyktydig, waren het de Noormannen, die ons by hunne herhaalde bezoeken van Dorestadt - wat hen bewoog juist die plaats te kiezen tot hun uitspanningsoord, heb ik nooit begrepen - vroegerGa naar eind5. waren het de Noormannen die uit Scandinavie vele woorden medebragten, waarvan sommige nog in gebruik zijn. De nu en dan geopperde kwestie over den oorsprong van eenige zeetermen, kan menigmaal worden opgelost, door die uitdrukkingen tot het oud-Noordsch terug te brengen. Nog thans verstaat elke Hollandsche zeeman woorden als gamle = oud. stoer = groot. Wie vitten wil, zoude kunnen beweren dat het burgerregt van dusdanige uitdrukkingen geenszins dagteekent uit de tyden der Vikings of BerserkersGa naar eind6., daar men zeer gevoegelyk deze taalkennis onzer matrozen zoude kunnen toeschrijven aan een zeer modern kameraadschap met zeelieden uit het noorden. Ik verzet my ten ernstigste tegen deze opvatting, dewyl hieruit den schyn zoude geboren worden alsof onze vloot met vreemdelingen bemand was, eene vooronderstelling die - in verband met ons weelderig pauperisme - een blaam werpen zoude op het Hollandsch volkskarakter. Ik betuig, verklaar en verzeker, dat ik meermalen op Nederlandsche Koopvaardyschepen matrozen heb aangetroffen die indedaad in Nederland geboren waren. Doch al ware dit niet het geval, een eerste eisch van onbesmet bloed is brutale ontkenning van nationale fouten, en vervolging tot het uiterste van den onverlaat die er op durfde wyzen. Doch wy spraken over taal, en over de betekenis der lotgevallen van zekere woorden. Veelal gaat het daarmede als met de kleding. Wat wij provincialismen noemen, is gewoonlijk niets dan een overblijfsel van modes die vroeger in den smaak vielen van aristocratie op allerlei gebied. Een hoveling, een geleerde, een genie, brengt zekeren | |
[pagina 677]
| |
term in zwang. Drie hovelingen, geleerden, geniën - neen, geniën niet! - nu, drie geestparasieten maken het gesproken woord tot het hunne. Het klinkt comme-il-fautGa naar eind7., modern... c'est bien portéGa naar eind8. als eene nieuwe bertheGa naar eind9., een nieuwe mode van rok, een nieuw stofje (dat is: een oude stof met nieuwen naam.) Maar zulke parasieten hebben op hunne beurt weder hun eigen tafelschuimers, die zich by hunne afhangelingen mooi maken met de nieuwe uitdrukking of spraakwending. Deze apen weder hunne patroons na; die zaak wordt algemeen, weldra gemeen, en zakt al lager en lager in de modder der ploerterij. Hooft, die een fatsoenlyk man was, gebruikt woorden die heden ten dage geen dienstmeid zou willen dragen. Doch tot het maken van zulke opmerkingen behoeft men geen eeuwen terug te gaan. In myn kort leven - ik bedoel hiermede geenszins dat ik jong ben; elk leven is kort tegen over de Ars longa!Ga naar eind10.. - in myn leven dan, heb ik vele woorden zien geboren worden van zeer fatsoenlyke ouders, die nu reeds zijn afgezakt tot de onderste lagen der maatschappij. Daartoe behooren o.a. de zuigelingen: ‘bepaald’ en ‘onmiddellyk’... stopwoorden die in verkeerden zin gebruikt, gode zij dank thans ten grave neigen. Ik herinner mij nog duidelijk het oogenblik toen ik voor 't eerst vernam dat men ‘onmiddelijk’ ja kon zeggen, d.i. zonder mecaniek of scheepsroeper. Het vervelend woordeke ‘bepaald’ is iets jonger. Nog jonger zijn uitdrukkingen als objectief, subjectief, concreet, abstract en dergelijke. De laatste modeplaatjes spreken van intense. Het wordt aangeprezen als byzonder goedkoop, deftig, vertrouwen inboezemend, en - nog eens - byzonder goedkoop. Zoo goedkoop dat de dienstmaagd in wier keuken het ‘bepaald’ rookt, weldra zich zal kunnen uitdosschen in een prachtig: ‘Mevrouw is intens lastigGa naar eind11. vandaag.’ En wat wy thans in den loop van weinige jaren zien gebeuren, geschiedde - vóór de toepassing der stoomkracht - in den loop der eeuwen op gelijke wijze. Woorden als wyf, slecht, dief, kerel en gemeen bekleeden in onze dagen eene veel geringere waardigheid dan vroeger, zoodat - etymologisch geredeneerd - iemand die eene dame aansprak met de woorden: slecht wyfGa naar eind12.; of een man met: dief en gemeene kerelGa naar eind13., zich niet zoude schuldig maken aan belediging. Daar evenwel de regter zich houden zoude aan den regel: | |
[pagina 678]
| |
‘verba valent usu’Ga naar eind14., is het voorzigtig zich ten deze niet te veel etymologische vrijheid te veroorloven. De tijd zal komen dat het woord dame als scheldwoord gelden kan, en my klinkt het, op zekere wijze door winkelbedienden gezegd, reeds nu als zodanig in de ooren.
Wanneer we by die algemeene neiging tot afdalen, tot degradatie, nu en dan een woord ontmoeten, dat zich standvastig tegen de aantrekkingskracht van het lage bleef verzetten, is het wel de moeite waard zoo'n MontmorenciGa naar eind15. beleefd te groeten, en een zyner voorouders - O wonder, nog in leven! - tot getuige te roepen bij de kennismaking met zyn nazaat. Over beschaven zullende spreken, roep ik 't woord schaven op. Schaven moet een woord zyn van zeer ouden oorsprong. Men behoeft geen Sanscrit te verstaan, om intezien dat deze klank zoo oud is als de handeling waarvan hij het geluid nabootst: scha... a...v...e.... Schaven is een versterkt schuiven, dat insgelyks eene onomatopee is. Het woord brengt ons onwillekeurig eene effen- of gladmakende handeling voor den geest, en wel eene zulke die niet polyst door zamenpersing der deelen of door opvulling der porien, doch door het wegnemen der oppervlakte, en dit laatste begrip blijft bestaan, ook daar waar het wegnemen der deelen, in tegenstelling van gladmaken, hoofdzaak geworden is. De schrijnwerker schaaft, òf om de oppervlakte glad, òf om het hout dunner te maken. Straks zal ik op dit verschil moeten terugkomen, daar ik eerst nog een oogenblik wenschte stil te staan by de wyze waarop de handeling van schaven wordt uitgedrukt in een paar andere talen. (In de talen, zooals de gouvernantes zeggen). Het fransche raboter klinkt ruw. Oorspronkelyk schijnt dit woord beteekend te hebben het wegnemen der grove oneffenheden, zóó dat de spaanders - geene krullen - den werkman om de ooren vliegen: Hoe dit zij, er ligt in raboter - op den klank af geredeneerd - geen begrip van polijsten. Vandaar dan ook, en dit is karakteristiek - dat dit woord nooit rang heeft bekoomen als beeld. Un homme raboté is onzin, en gebrek aan beschaving, uitgedrukt met het woord rabot als wortel (il aurait besoin d'être rabotéGa naar eind16., byv.) | |
[pagina 679]
| |
zoude - indien het iets beduiden kan, veeleer beteekenen dat de bedoelde persoon behoefte had aan stokslagen of kielhalen (zeer onbeschavende bejegeningen) dan aan verfijning zyner humaniteit. Eene andere opmerking wordt ons aan de hand gedaan door het Hoogduitsche woord hobeln. Hoogstwaarschynlyk spraken de koene novateurs die het eerst in de Germaanse wouden een stuk hout beschaafden, in hoog of nederduitschland dezelfde taal. Er moet eenmaal zekere afscheiding hebben plaats gehad tusschen hen die het geluid der schuring tusschen werktuig en hout tot uitgangspunt van naamgeving kozen, en anderen die de handeling benoemden naar het ritselend geluid der krullen. Het duitsche hobelen - gewis verwant met ons hobbelen, hobbelig, d.i. oneffen. - schijnt den toestand van het hout vóór de schaving te beschryven. De Nederduitsche werkman echter lette meer op den uitslag van zijnen arbeid. In schaven is de juistheid grooter; hobeln heeft meer schwung. Letten wy thans op het gebruik dat de Hoogduitschers van hun woord maken, als beeld. Zy schynen daarmede tusschen ons en de Franschen in te staan. De Franschman is noch raboté noch onraboté. Wy kunnen beschaafd òf onbeschaafd zyn. De Duitscher is nooit gehobelt, en het woord dat het tegendeel moet uitdrukken, kan in kansel of balie-styl niet gebruikt worden. Ein ungehobelter Mensch is wel een vlegel, een lompert, doch nooit zoude men deze uitdrukking kunnen gebruiken om byv. een volksstam te kenschetsen die ten behoeve van eene andere natie koffie en suiker plant, of die zich schuldig maakt aan verkeerde begrippen omtrent geloof, zeden, kleeding, enz. Ook de woorden gebildet en ungebildet beantwoorden niet volkomen aan onze uitdrukkingen beschaafd en onbeschaafd. Bilden... tot een beeld maken, modelleren - zie, daarin is iets popperigs, iets dat denken doet aan een wassebeeldespel, waar U alle groote mannen en moordenaars worden vertoond en cireGa naar eind17.. De Engelschen - men denkt hierby weder terstond aan Saksen en Noormannen - hebben voor het begrip schaven twee woorden. Het eerste - en waarschynlyk oudste - is: to shave, dat ook door barbiers geüsurpeerd is. Van geromaniseerd-normandische oorsprong is: to plane. Beide woorden worden, naar ik meen, nooit gebruikt in figuurlijken zin. | |
[pagina 680]
| |
Franschen en Engelschen beide dus hebben andere woorden noodig, om ons begrip: beschaving uittedrukken. Zij behelpen zich met to polish en polir, met civilisátion of civilisatiòn. Wie nu in taal iets anders ziet dan een nogal zure en onvoedzame twistappel over eene é meer of min... over een scherplange of stompkorte... ik weet niet wat; wie gaarne mensch- en zielkundige beschouwingen vastknoopt aan zoogenaamde kleinigheden - (alles is in alles!) wie liever artist is dan letterzifter, en liever dan schoolmeester: wysgeer... zie, zoo iemand (en tot anderen meen ik in Vrije Studie het woord niet te rigten) zoo iemand noodig ik uit tot de opmerking: Dat de Fransche en Engelschen aan het begrip schaven geen beeld hebben ontleend. Dat de Duitschers daaraan slechts ééne onvoldoende figuurlijke uitdrukking te danken hebben, en Dat onze taal de handeling van den werkman, die met een in een daartoe geschikt handvat bevestigden beitel, het hout dunner, en tegelijk effener maakt, tot eene parabel heeft verheven. Die parabel? Hier is zy. Een kind was oploopendGa naar eind18., ruw, onverdraagzaam. Wel was de meening niet boos, maar de scherpte zijner woorden kwetste ieder die met hem in aanraking kwam, en ten laatste zeiden zyne makkers: wat baat het of hy wèl denkt, zyne woorden zyn onaangenaam. Welk nut brengt ons de goedheid zijner ziel... de uiting zyner gedachten doet ons pijn. Wij zullen hem vermyden gelyk onze hand, bij het plukken der braambezien, brandnetel en distelGa naar eind19. vermijdt. En alzoo geschiedde het, dat de knaap verlaten werd door al zijne gespelenGa naar eind20.. En hij was immer alleen, en hy verveelde zich, en hy werd bedroefd, zóó dat hy schreide. De vader riep hem tot zich, en wees hem den zetel, waarop hy zoude aanliggen ter maaltijd. En onder het gebruik der spijze, vraagde de vader naar de oorzaak van zijn leed? De zoon, gedurig opstaande van de rustbank waarop hij had plaats genomen, verhaalde hoe allen hem vermeden, en hoe hy... - Blijf aanliggen, zeide de vader. Weder nam de zoon plaats, en klaagde over de onbillykheid zijner gespelen... | |
[pagina 681]
| |
- Blijf aanliggen, zeide de vader. Want zie, wederom was de zoon opgestaan van de rustbank. - Doch, vader, die bank is oneffen en ruw. In stede van gemak en rust, brengt ze my pyn aan. - Wy zullen haar beschaven, zeide de vader. De houtsoort is goed, doch de ruwe oppervlakte moet weggenomen worden. Uwe gezellen hebben U verlaten gelyk gy die bank verlaat. Zij zullen bij U blyven en U lief hebben, zoodra ge hun geluk en vreugd geeft in stede van pijn: Beschaaf U!-
Zonder voortaan gedurigGa naar eind21. terugtekomen op den oorsprong van het woord, wensch ik U te herinneren aan ons voornemen om nog eenmaal te letten op het verschil tusschen de handeling van den werkman die zich ten doel stelt het hout dunner te maken, en van hem die zich alleen op effenheid van oppervlakte toelegt. Beide bewerkingen verzwakken het materiaal. In het ene geval echter wordt niet meer sterkte opgeofferd, dan juist noodig is om de uitwendige gladheid te doen beantwoorden aan de eischen van gemak en schoonheidsgevoel; de andere bewerking dreigt het al te beschaafde hout te verzwakken tot onbruikbaarheid toe. Er bestaat dus tweeerlei soort van beschaving: de ware en de valsche. De ware, die het behandeld voorwerp - wij spreken nu niet langer van hout, maar van menschen! - in waarde verhoogt. De valsche die het verlaagt. De vraag rijst alzoo, aan welke kenteekenen wij de ware beschaving zullen kunnen onderscheiden van de valsche? Zoo ooit, dan is vrije studie hier noodzakelijk. Wij moeten allerlei vooroordelen overwinnen, die ten allen tijde valsche begrippen over beschaving hebben voortgebragt en staande gehouden. Als hulpmiddel meen ik U te mogen voorstellen ons zelf af te vragen of deze en gene gewoonte, deze of gene hebbelykheid, sommige zeden en wetten, al dan niet strekken tot vergrooting der som van geluk. Het spreekt van zelf, dat ik niet doel op byzonder genot, noch op zoodanige genietingen die bittere naweeën veroorzaken. Wy spreken hier vanGa naar eind22. algemeen menschenheil als de rationele optelling van alle welbegrepene bijzondere belangen. Deugd, geluk, welvaart, staathuishoudkunde, alle goede zaken vloeien hier in een. Het beschaafdste volk zal het gelukkigste zyn. | |
[pagina 682]
| |
De beschaafdste man zal het meest genieten! OnbeschaafdeGa naar eind23. volkeren en individuen zijn het ellendigst. Ik verwacht tegenspraak op dit punt. Velen zullenGa naar eind24. mij te gemoet voeren dat byv. de onbeschaafde Javaan, in zijne zorgelooze onverschilligheid, meer geniet, dan de door nijpende zorgen gekwelde burgerman ten onzent. Eilieve, is het zoo uitgemaakt dat die Javaan onbeschaafd is? Van ons standpunt moge dit zo schijnen, de wysgeer die zich tracht te verheffen boven aangeleerde smaak, zoude welligt huiverig zijn hierin zoo voetstoots uitspraak te doen. Eén ding schijnt zekerGa naar eind25., dat namelijk met alle volkeren die zich den palm der beschaving toekenden, door het nageslacht in dien rang zijn gehandhaafd. Het kost ons moeite, een Pizarro hooger te stellen, dan zijne Mexicaansche slagtoffersGa naar eind94., en de zwerm ridders en vagebonden die in de middeleeuwen het kruis plantten op de muren van Jeruzalem, hadden veel te leeren, -Ga naar eind26. en hebben werkelyk veel geleerd - van de ongeloovigen. Het is waarlyk koddig de aanspraak op hoogere beschaving onzer voorouders tegenover onchristelyke volkeren, te vergelijken by het verslag dat de eerbiedwaardige kronykschrijver JoinvilleGa naar eind27. ons naliet van het gedrag der edelen en ridders te Damascus. Het doet my leed op dezen oogenblik de plaats niet letterlyk te kunnen aanhalen, doch ik herinner mij, dat de beestachtige uitspattingen dezer kruishelden byna de perken van het denkbare te buiten gingen. Toch waren zij de pretenseGa naar eind28. baniervoerders der beschaving. En in onzen tijd! Sommigen zullen zich herinneren, hoe ik in den Havelaar het in brand steken van een dorp als het van zelf sprekend gevolg voorstel, van eene verovering door Nederlandsche troepen. Dewyl dat boek de natie koud heeft gelaten - ik althans heb me niet mogen verheugen in het minste succès - men begrijpt dat ik niet spreek over schrijverij - dewijl men nu de daarin medegedeelde bijzonderheden door een vonnis van verregaande mooiheid krachteloos gemaakt heeft, beroep ik my op zaken die niet ‘mooi’ zijn: op onze couranten. Daarin heeft ieder, weinige weken slechts geleden, letterlyk hetzelfde kunnen lezen, wat ik in den Havelaar beweerde. Na dat dorp in brand te hebben gestoken - zoo luiden de officiële rapporten en correspondentie-artikelen- - na dat dorp in brand te hebben gestoken, trokken wij - d.i. de neder- | |
[pagina 683]
| |
landsche beschavers - verder... of terug. Want dat gebeurt ook wel. Wie op zulke zaken let, bedenkt zich eenige oogenblikken, voor hy zoo onvoorwaardelijk ons politiek of militair succès met beschaving verwart. Het is verre van my, de horden van AttilaGa naar eind29. met de tegenwoordigeGa naar eind30. Europesche legers te vergelyken. Slechts dit wil ik doen in het oog vallen, dat stoffelyk overwigt - uitgedrukt in aantal krygslieden, in betere behandeling van speer of zwaard, in achterlaadgeweren, om 't even - geen juisten maatstaf oplevert om beschaving te beoordeelen, en dat derhalve byv. het Nederlandsch overwigt in Indie, op zich zelf beschouwd, geen bewys is van hooger menschenwaarde. Welke graadmeter behoort dan te worden aangenomen? Er zyn er die de statistiek der kruisjesGa naar eind31. op de registers van burgerlyken stand beschouwen als kenmerk van hooger of lager ontwikkeling. Ik kan dit slechts ten deele toestemmen. Wie lezen kan, moge - indien hem overigens de vereischte hoedanigheden niet ontbreken - geschikt zijn tot briefbesteller, het is er verre af, dat deze kunde op zich zelf een bewys van beschaving zijn zoude. Hoogstens kan men daaruit opmaken, dat er eenmaal eene poging isGa naar eind32. gedaan om hem den voet te doen zetten op den eersten trap van den ladder die naar beschaving leiden kàn. (Ik durf het U vragen welk nut het heeft, dat Jan Rap... j.a.n.r.a.p. krabbelen kan? Wat ware er verloren, indien hy was blijven staan bij 't ridderlyk-middeleeuwsche kruisje?) Reeds elders heb ik gezegd, dat de vraag niet behoort te zijnGa naar eind33., òf men lezen kan, doch wàt men leest, hoe men leest, hoe men het gelezene tot zijn eigendom verwerkt, hoe men het toepast! Behalve eenige streken in het Gooische - Hilversum byv. - biedt Nederland op dit terrein, eene zeer gunstige statistiek. Toch zal niemand beweren dat de beschaving hier verder gevorderd is dan overal elders waar minder personen hunnen naam kunnen teekenen. In nyverheid zyn wy andere landen geenszins vooruit. Men late zich in magazijnen allerlei voorwerpen vertoonen, en vrage naar den oorsprong, dan zal het blyken dat niet één van de 1000 voorwerpen binnenslands is vervaardigd. Mogt men my tegemoet voeren dat de kracht die elders wordt besteed aan het | |
[pagina 684]
| |
vervaardigen van voorwerpen, hier wordt ten koste gelegd aan handel, dan blijft het toch waar dat de geest van uitvinding, van vooruitgang, geen gelyken tred houdt met de statistiek van lezen en schrijven. Het genie van den handel zoude zich dan toch behooren te openbaren in verbetering van transportmiddelen. Welnu de uitvinding en de toepassing der stoomkracht op het goederenvervoer, is geïmporteerd als de locomotieven zelf. Op intellectueel gebied zyn wy evenmin vooruit. Niemand zal beweren dat kunst, wetenschap, letterkunde, wysbegeerte ten onzent eene hoogere trap bereikt hebben dan elders, waar het getal personen die lezen kunnen, geringer is. Wat de zedelykheid aangaat... ik begrijp het verband niet tusschen lezen kunnen, en moraal. Iets minder vlugtig dan onzen toestand op industrieel en verstandelyk gebied, wensch ik hier den invloed van het lezen op de zedelykheid te beschouwen.Ga naar eind34. Beloonde deugd is schering en inslag. Gestrafte ondeugd maaktGa naar eind35. elk fatsoenlyk boek tot een soort van Godsgerigt. Elk schrijver speelt voorzienigheidje en laatste-oordeelsman. De laatste bladzyde van elke romanGa naar eind36., van elk verhaal, wemelt van schapen regts, en bokken links. Die averegtse moraal - averegts is elke leugen! - die averegtse moraal is zoo geijkt als de ware... dat ieder lezer reeds bij den aanvang zijner lectuur, precies weet, aan welke persoon hij zich in verbeelding behoort te associeren om niet reddeloos te gronde te gaan. Men vreest den almagtigen schrijver die straffen of belonen kan naar het hem lust, en wiens lust altyd de pure klinkklare deugd is. Waarlijk, men haalt adem na zulke lectuur! ‘Goddank, zegt, denkt, of voelt instinctmatig de lezer, dat ik - na het boek te hebben toegeslagen - geen onderdaan ben van dien souvereinen lotsbeschikker. Het is waar; hy kan my dan de schoone Amalia niet geven, maar evenmin hang ik af van zyne vervelende schrijvers-rechtvaardigheid in het straffen van misdaad of ondeugd.’ Het zy my vergund deze lezers-logiek optehelderen door een voorbeeld uit myne herinnering. Als kind had ik een verhaaltje gelezen van een jongetje dat perzikken snoepte. Eene in den vrucht verborgen wesp speelde onder de leiding des schryversGa naar eind37., | |
[pagina 685]
| |
den wreker der geschondene zedelykheid, en strafte den kleinen dief door hem duchtig in de lip te steken. Ik verzeker U, dat ik later nooit vruchten at - min of meer eerlyk myn eigendom - zonder nauwkeurig te onderzoeken, of er een wesp in zat. Zoo gaat het overal! Geef eene parabel, een betoog, een verhaal... honderd tegen één gewed, dat het meerendeel der lezers een der daarin voorkomende bijzaken zal beschouwen als hoofdzaak. Ik spreek by zeer treurige ondervinding. De wyze waarop door slecht lezen myn arme Havelaar vermoord is - ik spreek van het boek! - geeft my, meen ik het regt de lees- en schrijfstatistiek te wraken als criterium van beschaving. Op welken toetssteen behoort dan de beschaving beproefdGa naar eind38. te worden? Sommigen zullen antwoorden: aan de Schrift! Ach, hoe verlegen zouden ze staan, indien wij hen by 't woord hielden! Kan men inderdaad de gruwelen in het Oude Testament - nu, geschaafd wòrdt er in die slagterij - kan men de onkiesheden in dat boek ter goeder trouw aanbevelen als middelen ter beschaving, als gezaghebbenden maatstaf voor òns gedrag? Ik wil daaraan niet veel woorden verliezen, en ook mag ik dit niet in deze vergadering. Want zie, feiten en taal in dat voorgewend beschavingsboek, zijn zóódanig, dat onze beschaving mij gebiedt er van te zwijgen. Ook over het tweede gedeelte van den bybel wil ik niet spreken. Wy hebben evenwel het regt te vragen welken invloed de leer die daarin wordt verkondigd, heeft uitgeoefend op het menschelyk geslacht. Het christendom heeft de beschaving in de wereld gebragt, beweren velen. Zy zeggen dit op een toon, alsof ze verzekerden dat 2×2 = 4 is, en of elke tegenspraak krankzinnigheid wezen zoude. Ik bèn zoo krankzinnig. Men leze de brokstukken der geschiedenis na het doordringen des Christendoms, en oordeele! Brokstukken, ja, want een der laatste gevolgen der nieuwe leer schijnt geweest te zyn, dat de letterkunde - zoo schitterend in den eeuw van Augustus! - achteruitging en weldra geheel verdween. Er is eene gaping in de geschiedenis der menscheid, teweeggebragt door de geloverij. Eerst 12, 14 eeuwen nadat de geloofsslaap zynen invloed begon te openbaren, hebben wy ons geeuwend opgerigt, en nog een eeuw of wat besteed aan een dromerig: waar zyn we nu eigenlyk? En: ‘waar zyn we al dien tyd | |
[pagina 686]
| |
geweest’. Welligt, maar dit is twyfelend gezegd, was ons wakker worden nog slechts den deele! Misschien zal onze eeuw door den nazaat worden gerekend te behooren tot den nadut van de chloroform die ons werd ingegeven in 't jaar 1, of liever enigen tijd daarna. Hoe..., men durft beweren dat de som van algemeen menschenheil vergroot werd door de invoering van het Christendom! Maar dan moet men wegcijferen de altoosdurende vechtpartijen in de middeleeuwen; geheel iets anders dan de tegenwoordige oorlogen! Dan moet men vergeten, hoe er gedurig pest heerschte en hongersnood! Dan moet men de ruwheid loochenen dier verfoeielyke, lafhartige, gemeene ridderschap. Het klinkt paradox welligt, het woord ridderschap te horen noemen in afkeurenden zin, vooral daar wy gewoon zijn aan het woord ridderlyk eene beteekenis van zielenadel te verbinden. Welnu, geachte hoorders... verba valent usu, dit zagen wy reeds - wèl beschouwd zoude men anders iemand die ons ridderlyk noemde, een proces van injurieGa naar eind39. behooren aan te doen, en geheel in tegenstelling met de algemeene wet, ontmoeten wy hier een woord dat promotie gemaakt heeft. De lafhartigheid dier ridders blykt uit hunne wapenrustingen, en uit de inrigting der legers - laat ons liever zeggen: vechthoopen - dier dagen. Elke ridder werd in den strijd vergezeld door slecht gewapende, niet of gebrekkig geharnaste gemeenen. Op deze arme lieden kwamen de slagen neer. Men kan dit vrij nauwkeurig opmaken uit de cijfers der gevallenen by elke actie die wy by den reeds genoemden Joinville, by Philippe de CominesGa naar eind40. by FroissartGa naar eind41. en anderen vermeld vinden. En ziet eens de overblijfselen hunner burgten! Dat een gier of arend z'n nest bouwt op toppen der bergen is begrijpelijk. Zoo'n beestGa naar eind42. behoort tehuis in de lucht! Maar die andere... maar die ridders, waarom verscholen zij zich zoo hoog achter muren en klippen? Kenteekent dit moed? Ik ben geen ridder - zelfs van den Ned. leeuw niet, wat toch al 't minste is wat men heden ten dage wezen kan, om niet niets te zijn - maar ik vleieGa naar eind43. my met de hoop dat ik harnas, muren en hoogte versmaden zou indien een vyand my bedreigde in de vlakte. VaubanGa naar eind44. en CoehoornGa naar eind45. waren ridders, en ook onze genie officieren... maar ik sprak van de middeleeuwen. | |
[pagina 687]
| |
Onze begrippen over de middeleeuwsche ridderlijkheid, die eene der gevolgen zoude zijn van den beschavenden invloed des Christendoms, hebben we te wijten aan de loftuiterij van troubadoursGa naar eind46., minnezangers en vinders. Nu, vindersGa naar eind47. waren ze! Ze vonden dingen die niet bestonden. Dat spreekt van zelf... als men er voor betaald wordt. Doch men legge naast die opgeschroefde heldenzangen, waarin altijd de gastheer de allerdapperste, en de presente dame de allerschoonste was, de ernstige, sobere, meestal zeer naïve - en dus in ware poesie veel hooger staande - berigten der chronykschrijvers! Het aantal - ik zeg niet edele - maar eenvoudig-goede daden is daarin zóó schaars... verraad, meineed, leugen, moord... allerlei misdaad is daarin zóó menigvuldig... dat men een walg krijgt van de onbeschaving dier tijden. Bedrog was regel; eerlykheid uitzondering. Wel trachtte deze of gene goedgezinde - BoucicaultGa naar eind48. bijv. - de kronykschryver Froissart spreekt er van - nu en dan eene hervorming in het leven te roepen, doch juist de wetten die hy voor eene nieuwe orde van Ridderschap ontwerpt, toonen aan, met welk volkje hy te doen had. Men denkt daarbij onwillekeurig aan de conditien waarop sommigenGa naar eind49. te Parys, naar men verhaalt, op zeker bal worden toegelaten: les dames sont priées d'ôter les sabots en dansant, et on ne chique qu' à l'entresolGa naar eind50.. Dewyl ik nu, omdat ik Froissart niet bezit, u den tekst der Reglementen van Sire Boucicault niet kan geven, en toch iets wil bijdragen tot het bewijs dat ik de ruwheid der ridderschap niet gevonden - dat heet verzonnen heb als een troubadour in omgekeerde zin, kies ik hiertoe een stuk, dat de jaarteekening draagt van 1430, en dat nog aanwezig is. Het is een zoogenaamde burgtvrede, gesloten tusschen de gebroeders Johann, Wilhelm en Lenz von der Elz. Het geslacht der von der Elzen, was met de Metternich's, de Beilsteins, de Wunnebergen en de von der Leyens, het aanzienlykste onder het niet gering aantal ridderlyke familien in den Moezelstreek. Het was met souvereine huizen verwant. In zulke hooggeplaatste familie zoude dan toch iets te ontdekken moeten zijn van beschaving, indien ze althans ergens te vinden ware. Als bewijs voor het tegendeel zoude ik de geheele geschiedenis dier hoogadelyke familie kunnen aanvoeren, doch moet dit, om niet te vervallen in al te groote uitvoerigheid, vermyden. Na allerlei | |
[pagina 688]
| |
vechtery, dan met vreemden, dan onder elkander, werd er besloten dat men te zamen met vrouwen en kinderen den burgt Elz - de bouwvallen zyn nog aanwezig - bewonen zoude. Ze waren schijnt het, beschaafd genoeg om intezien, dat er tot het wèl slagen van zulk eene regeling, zekere orde noodig is, en ziet, zy ontwierpen en bezworen eene soort van grondwet, waaraan alle volwassene, halfbakken en pasgeboren Elzen en Elzjes zich zouden te houden hebben. Stelt U eens voor, geachte hoorders, dat het Uw lot ware zamen te wonen met Uw geheel geslacht, met nichten, neven schoonstief- en allerlei verwanten... een ware Arke Noachs! Natuurlijkerwijze zoudt ge, als de heeren von der Elz - en niet als Noach - daarvan althans zegt de Schrift niets - een soort van huishoudelyk reglement maken. Ik verbeeld my daarin bepalingen te lezen als deze: ‘Wie de kamer verlaat, sluite de deur achter zich.’ ‘Het is verboden dolle honden of piano's in huis te brengen.’ ‘Na Middernacht wordt er spys noch drank verschaft.’ ‘Er wordt gefluisterd als een der papa's zyne siesta houdt.’ ‘Wie 's nachts niet slapen kan, make geen ander wakker om hem dat berigtGa naar eind51. medetedelen.’ ‘By verschil van geloof, wordt men verzocht op Vrydag veel te houden van visch.’ ‘Kwestien over togt en ventilatie worden by meerderheid van stemmen beslist.’ ‘Alle kinderen zullen U zeggen tegen de meiden.’ enz, enz. Ik wil nu aan die schets niet gehouden zyn en betreur zeer dat de tyd my ontbreekt eens nategaan welke fouten wy zouden te bestryden hebben, dewyl dit waarschynlyk eenig licht zoude geven in het nasporen der gebreken in onze beschaving. Maar eilieve ziet eens die ridderlyke familie von der Elz: ‘Were von uns den anderen, sin Broder oder sin Kinde binnen diesen Burch dot schluge (da Got vor sy) derselbe sal von Stont an dat Huss rürnen, und hie noch sine Erben sullen sich nummer keins Rechten an Schlosse Elz vermessen... bis zur Besserung des Dotschlags!’ Zur Besserung... dat is: tot hy zekere som gelds zal hebben betaald! Je vous demande un peu!Ga naar eind52. | |
[pagina 689]
| |
Wat zegt ge, hoorders, van die beschaving der ridderschap? Iets verder lezen wij: ‘Wer unter den Anderen, oder sin Wiff, sin Bruder oder Kinde lam schlüge, (pleizierig!) derselbe sal sich us der Burck ziehen, und nimmer wieder kumen.’ Op een andere plaats: ‘Wenn einiger den andern wundt schlüge oder steche, derselbe der dat getane hat, soil binnen ein Jahr druss bliben.’ Op een vuistslag waren zes weken verwijdering gesteld. Eene belediging in woorden, kwam op een maand verbanning te staan... een straf, nog al hardGa naar eind53., voor iemand die gewoon was geraakt aan de délices van den huize Elz! Geachte Hoorders! Indien het my vergund is eene aanmerking te maken op het houden van voordragten in het algemeen, en de inrigting van Vrije Studies in het byzonder, dan is het deze dat men zich steeds de behandeling van een bepaald onderwerp ten doel steltGa naar eind54.. Elk onderwerp, wèl bezien, is ryk, en nooit besprak ik eenige zaak, zonder te betreuren dat ik niet liever een onderdeel daarvan ter behandeling gekozen en aangekondigd had. Nu byv. bladerende in oude stukken van de soort der Elzer Burchtfriede, vind ik het jammer dat ik - om niet te ver af te dwalenGa naar eind55., niet mag toegeven in den lust om U te wijzen op meer stukken van dien aard, waaruit blijken zoude, dat de riddertyden geen gunstig getuigenis afleggen voor de beschaving. Toch, en wel in de eerste plaats waren die Ridders Christenen! Zy vatten het Christendom verkeerd op - je ne dis pas nonGa naar eind56.. - maar 1o datzelfde zouden die ridders (en anderen!) van ons zeggen, en 2o vraag ik of men aanGa naar eind57. eene leer die zóó vatbaar schijnt voor verkeerde opvatting, eenen gunstigen invloed op beschaving mag toekennen? Menschenheil moet juist voortvloeien uit voorschriften, denkbeelden en stellingen die ons waarschuwen en wapenen tegen zoodanige verkeerde opvatting. Het gaat niet op, den kranke die zich na 't gebruik van een geneesmiddel zieker voelt dan vroeger, te verwijten dat hy 't niet goed heeftGa naar eind58. opgenomen in zyn bloed. Het middel behoorde zoodanig te zyn, dat men.... na 1400 jarig gebruik niet noodig had zulke reglementen te maken!Ga naar eind59.
En hoe staat het met onze beschaving, nadat we vier eeuwen | |
[pagina 690]
| |
langer, altijd door, ons genezende van de oorspronkelyke ruwheid onzer woudbewonende voorouders... ons zóólang hebben voortgenezen, dat we nu en dan ziek zyn van overgezondheid? Zyn we vooruitgegaan sedert den glorieryken tyd der firma von der Elz? Ja, en neen! Veranderd zijn wij zeker... Nu, dat is geen kunst, daar alle stilstand onmogelijk is. Ik erken dat we niet zoo om een haverklap iemand van onze familie doodslaan... datGa naar eind60. thans geen keukenmeid makkelyk zitten zoude op den stoel van Jacoba van Beyeren (die in t Mauritshuis te zien is.) Ik erken dat er minder gevochten wordt dan vroeger. Doch dit alles is de vraag niet. Al weder moet ik in herinnering brengen wat ik als criterium van ware beschaving heb meenen te mogen opgeven: de vraag of wy ons met gepaste middelen toeleggen op verhoging der som van algemeen menschenheil? Zoo ja, dan zyn wy beschaafd. Zoo neen, dan zyn wy barbaren... al hadden wy dan ook nooit den minsten contubernaalGa naar eind61. doodgeslagen. Ik wensch mij te ontslaan van de onvruchtbare moeite om door vergelyking tot waarheid te komen. Er bestaat zekere redeneerwyze die alle kwaad meent te mogen ontkennen, door de aantooning dat de bedoelde kwaal elders, of in een ander tydperk nog sterker heerschste. Al ware het dat de middeleeuwen nog minder beschaafd waren dan onze tyd, dit is geen reden om ons niet te verontrusten over de gebreken van heden. Niemand toch zal beweren dat scheelzien, staar, eenoogigheid geen kwaad is, dewyl sommigen geheel blind zijn, en het mank gaan wordt er niet aangenamer om, wijl men in de buurt van Ryswyk een man zag kruienGa naar eind62.... een fragment van een man die in 't geheel geen beenen heeft. Laat ons zien, of wy onze beenen en oogen behoorlyk kunnen gebruiken. Wat antwoordt de laudator temporis presentisGa naar eind63., indien men hem het schandelyk woord: pauperisme! voor den voeten gooit? Hoe, ge wilt voor beschaafd doorgaan, en er wordt by de meesten onzer niet eenmaal voldaan aan een behoefte die alle beschaving behoort vooraf te gaan, de behoefte aan voedsel! Wat valt er te schaven voor een werkman indien hem 't hout ontbreekt? Wat te beschaven voor den menschen vriend als honger - of erger dan dat, als voortdurende half-honger - zyn materiaal bedierf? Geef den | |
[pagina 691]
| |
schrynwerker verrot hout, en zie of hy 't bewerken kan? Waar de grondstof voos is, wordt alle bearbeiding ijdel! Wist ge het, leden van vrije studie, dat in de hoofdstad onzes Rijks - van het rijk dus dat zich Insulinde met de werkkracht van 30, 40 millioen zielen geannexeerd heeft - wist ge het, dat er te Amsterdam by middelmatig strenge winters 70.000 personen zyn, die ‘bedeeld’ worden? De derde man eet daar gebedeld brood! Is dat de toestand, eene beschaafde maatschappy waardig? Weet ge, hoorders, hoeveel geld ieder Nederlander 's jaars besteedt aan rundvleesch? In het jaar 1862 bedroeg die som gemiddeld vier gulden per hoofd. Wanneer men nu nagaat dat velen voor drie- vierhonderd gulden sjaars gebruiken - en ik beweer niet dat dit, met het oog op onzen veestapel te veel is - dan volgt hieruit van zelf dat duizenden en duizenden dat voedingsmiddel geheel moeten ontberen. Ook ander dierlyk voedsel - gy weet dit - is schaars, zonder dat daartegenover staat, zekere goedkoopte van anderen nooddruft. In één woord: la vie est difficileGa naar eind64. in ons beschaafd Nederland! In Zuid-Amerika loopen gansche troepen buffels en bisons in het wilde. ‘Juist, roept de kamerbeschaafde, dat land is wild... we zullen er zendelingen heen sturen!’ Eilieve, indien gebrek aan voedsel een kenmerk is van ware beschaving, en overvloed een gruwel... dan stel ik de Nederlandsche natie voor, allen als één man uit zendelingen te gaan, daar ginds op heel onbeschaafde manier ons eens goed zat te eten, en onze hongerlydende beschaving achtertelaten aan de kikvorschen... arme dieren! Ik wensch goed verstaan te worden. Geenszins beweer ik dat de voldoening aan stoffelyke behoefte beschaving is, doch houd staande dat het niet-voldoen aan die behoefte de beschaving in den weg staat. Een volle maag studeert niet graag. Dat kan waar zyn. Maar een leege maag studeert in 't geheel niet! Vergun me by deze gelegenheid een paar regels aantehalen uit het Drama dat ik voor twee maanden op deze plaats voordroeg. ‘Mooi’ schynt het niet te wezen, want de redacteur van de Arnhemse Courant, die zeer liberaal is en homme de lettres op den koop toe, heeft dat stuk gekwalificeerd als onaesthetische dronkenmanspraatGa naar eind65.. | |
[pagina 692]
| |
Ik liet dan daarin door eene Koningin (die naar het my voorkomt, geene blyken gaf van beschonkenheid, maar de Arnhemmer zal 't wel weten!) tot hare schoonmama zeggen:Ga naar eind66. Het volk is diep gezonken, Moeder! Ziel en hart
Gaan onder by [aanhoudend stoflyk lyden]
De gloed van [hoger geestdrift wordt gedoofd]
Als 't leven [slechts één kamp is met het lage,]
En uitgesteld [bezwijken hoogste prys!]
Wat is den arme ['t schoon der Lente? Niets!]
Een Sterrenhemel[? Niets! Wat is hem kunst?]
Wat zyn hem [tonen, tinten, geuren? Niets!]
Wat is hem poëzie [? Wat Liefde? Niets!]
Dat alles màg hem niets zyn! Alle vlugt
Is hem verboden door de werkelykheid
Die met een yzeren vuist hem perst in 't slyk
En elke poging tot verzet bestraft
Met honger.-
Zóó is het! Het is ijdel op beschaving te pochen zoolang het ligchaam slecht gevoed is. Een hongerig mensch is ruw... ja erger! Hy wordt razend, dol, hy wordt een tyger! Lees de verhalen van belegeringen, van schipbreuken! Voor weinige jaren nog hebben eenige Antwerpse zeeliedenGa naar eind67. hun leven verlengd door het opeten hunner makkers. Toch moet ik erkennen, dat aan deze personen, te midden van hunnen vreesselyken toestand zekere tint van beschaving was overgebleven. Althans ik meen dit te mogen opmaken uit de byzonderheid dat het lot - want er werd geloot, hu! - nu 't lot viel altijd op negers. De blanke, onopgegetene, bevolking kwam eindelyk behouden aan in de Molukken, waar zy door den resident van Ternate, de heer BosscherGa naar eind68. gastvrij ontvangen werd. Honger alzoo maakt ons tot kannibalen. En - het klinkt vreemd, maar toch beweer ik: dit is het ergste niet! Wie rekenen kan, stelt duizend centen boven één gulden. Ik geloof dat de voortdurende half-honger, de slepende uitputting, het aanhoudend worstelen... doch weder vraag ik vergunning eenige regelen uit dat afgekeurde drama voortelezen.Ga naar eind69. | |
[pagina 693]
| |
Het Volk is ruw, zoo zegt men[, en misschien]
Teregt. Maar moeder[, hoe zoudt gy en ik zyn,]
Indien van kindsbeen [af, ons gans bestaan,]
Ons wenschen[, willen, streven... àlles zich]
Had opgelost [in 't éne woord: gebrek?]
Zeg moeder[, zouden wy dan zyn als nu?]
En blijft het niet [de vraag altoos, of ons]
de scherpe prikkel van den honger en
Het kankrend wee van dagelijkschen angst
Voor 't onderhoud [van morgen, zo gedwee]
Zou laten als [dit ruwe Volk zich toont?]
Ik Moeder [sta verbaasd by zoveel zachtheid,]
Maar vind helaas [de reden die 't verklaart:]
Het volk is uitgeput, berust uit zwakte!-
Is die zwakte een kenmerk van beschaving? Ach, ook het ander materiaal, hout, kan worden geschaafd en beschaafd, afgeschaafd... tot er niet meer te schaven valt, en de werkman moet het wegwerpen als onbruikbaar. Toch is het geene overbeschaving waaronder wij gebukt gaan. Te veel grofheid heerscht nog alom, dan dat wij niet nu en dan behoefte hebben zouden - ik zeg niet aan den Duitschen hobel, neen aan den franschen rabot. Zie onze straten waar we nog gedurig slagtvee ontmoeten! Kalveren met gebonden pooten op een kar, met de slappe halzen slingerende over den rand! Zie sommige inrigtingen... waaraan ik geen naam mag geven. Lees - of liever lees niet! - sommige waarschuwende bordjes... op boete van drie gulden. Let op het water onzer grachten... waarin velerlei groente goed zou tieren. (In China - een onbeschaafd land - neemt ieder landbouwer bij het verlaten der stad waar hy zyn product ter markt bragt, meststof mede! Dat is zindelyk, gemakkelijk en landbouwkundig! Wij zijn zo ver nog niet!) Let op de taal onzer lezen-kunnende medechristenen! Geef acht op de lompheid waarmede mannen en jongelingen den pas afsnijden aan vrouwen en kinderen. Is het niet nog voor weinige jaren een policie-kommissaris te Leiden zeer euvel geduid, dat hij eenigen regel heeft willen brengen in het uitwijken? | |
[pagina 694]
| |
Kleinigheden? Neen! Een volk of eene bevolking die zich verzet tegen het invoeren van eenen maatregel, waardoor het algemeen belang gebaat wordt, zonder dat daartoe eenige opoffering van byzondere belangen geeischt wordt - en al ware dit anders! - noem ik onbeschaafd. Er is iets brute's in dat dwarsdryven, in dat niet-willen, in dat koppig tra mahoeGa naar eind70.. Tot beschaving behoort: welwillendheid, inschikkelykheid, zamenwerken! De beschaafde man weet nu en dan - en in gepaste maat - eigen voorkeur optegeven ter voldoening aan algemeener wensch. Hy legt zich toe op: al wat liefelyk is, en wel luidtGa naar eind71., zooals de Apostel zegt. Hy tracht te behagen, niet ter voldoening zijner eigenliefde, doch om geluk te geven. Hy schikt zich - voor zooverre dit met behoud aan karakter geschieden kàn - naar de gewoonte van zyn land. Een Rousseau die zich in de wereld vertoonde, met een kostuum dat hij zich verbeeldde Armenisch te zijn, noem ik - wat deze zaak aangaat - onbeschaafd, en waarschynlyk zoude hy - indien het lot hem naar den AraratGa naar eind72. had gevoerd - dáár de onafhankelykheid van zynen geest (och arm!) aan een allonge pruikGa naar eind73. te luchten hebben gehangen. Dwarsdryven, tegen den stroom inzwemmen, òm dwars te dryven, òm te zwemmen tegen stroom, is dom. Domheid nu, kan nooit een element zyn van ware beschaving. LaPlaceGa naar eind74. was niet beschaafd, toen hij in zyn zoogenaamden reis om de wereld, zich zoo ergerde aan de bloote voeten van den Sultan van Madoera. Zeer nauwkeurig mag ik hier niet zyn, maar in 't voorbygaan wil ik aanstippen dat de zeer fijne, zeer délicate, ja dikwyls preutsche Oosterling vaak meer reden hebben zoude, zich te ergeren aan de niet-ontblote voeten van laPlace. Dit brengt mij een ander voorval te binnen dat in mynen tijd op Java geschied is. De achtenswaardige generaal von GagernGa naar eind75., de afstammeling van een aanzienlyk geslacht, en zelf een hofman, deed eene Inspectiereis... en onder weg... neen, ik kan 't niet vertellen zonder zelf onbeschaafd te worden. Hij hing den Soldaat uit, die zich weet te helpen, by zekere gelegenheden coram populo...Ga naar eind76. de Javanen vonden hem zeer onbeschaafd, en ik ook! Niet omdat hy zich soldaterig aanstelde, o neen! In Pruissen ware hij toegejuicht! - maar omdat hy zich zóó gedroeg op Java waar men voor 't shocking zoo bang is als een Engelsche Miss. Geschrif- | |
[pagina 695]
| |
ten beoordeelt men naar den datum wordt er gezegd. Welnu, sommige handelingen beoordeele men naar de plaats waar ze geschieden. Wat zoude men zeggen van een AlfoerGa naar eind77. die in Delft - doch neen ik wil U dat eens mededeelen. Onder allerlei godsdiensten die ik hier en daar heb mogen waarnemen, werd ik byzonder getroffen door walging by het aanschouwen der manier waarop de bewoners der MinahassaGa naar eind78. hunne goden te vriend houden. Eenige walians, priesters, houden een levend varken, ruggelings op den grond gestrekt, by de pooten vast. Anderen naderen zingend en dansend. Het arme dier schreeuwt natuurlyk mede. De dansende zangers naderen, naderen... en snyden eindelyk den viervoeter en mede-officiant den buik open, doch let wel! - zonder 't beest te dooden. Daarna vallen zy als razenden op hun slagtoffer aan, persen hunnen aangezigten in de gapende wonde, en bijten - ter ere hunner goden altijd! - stukken uit vleesch, spek en ingewand! Die godsdienst is zeer vuil om aantezien, en 't is my nooit gelukt te weten te komen of de betrokken goden er vermaak in scheppen. Zoo ja... over de smaak valt niet te oordelen, en vele goden zyn van ouds aan eene zonderlinge wijze van vereering gewend. Vraagt men nu zulk een walian, wat dat zingen, dansen, schreeuwen, snijden en bijten beduidt... hy weet het niet. Hoogstens antwoordt hy deemoedig: ‘Och heer, dat is zoo onze gewoonte!’ Ware hy tehuis in onze phraseologie, waarschynlyk zoude het antwoord zyn: ‘de Alfoersche beschaving brengt die plechtigheden (plechtigheden!) mede.’ Wy keeren de zaak om, en noemen vaak beschaving wat indedaad slechts gewoonte is. (Zie Laplace!) Reeds by eene vorige gelegenheid maakte ik de opmerking, dat wij Johannes den dooper voor zeer onbeschaafd zouden houden, tot hij zijnen kemelhuid voor eenen behoorlyken rok had verwisseldGa naar eind79.. En ik zelf erkende reeds dat de Rousseausche manier van protesteren my geenszins bevalt. Met de Alfoersche mode echter wensch ik niet meêtedoen. En - daar ik nu met mijne gedachten in de Minahassa vertoef, wensch ik U een ander voorbeeld te schetsen van wat ik verkeerde beschaving noem. Nederlandsche zendelingen verspreiden daar eene soort van | |
[pagina 696]
| |
Christendom. Het onderrigt in lezen en schrijven baant daartoe den weg. Ja... nog iets... zingen! De kinderen in dorpen die de nieuwe leer aannamen geven daarvan bewijs door - in het zwart gekleed, helaas! de vóór-christelyke kleding was veelkleurig en deed het oog liefelijk aan! - nu, thans zien allen die 't ware geloof hebben er donker uit, en zy zingen psalmen. Dat vind ik nu wel niet zóó onsmakelyk als dat bijten in een levend varken, maar schoon is 't niet! Van oudsher was het de gewoonte een persoon van aanzien die het dorp bezocht, intehalen met muziek en dans. Die heidensche gebruiken zijn alom afgeschaafd waar het licht des Evangelies doorstraalde, en in stede daarvan wordt nu de notabiliteit ontvangen door de schooljeugd die hage formerende, een psalm zingt. Gelukkig wordt de dreun niet verstaan en men is dus gewaarborgd voor den grief zich te hooren toeroepen: ‘Welzalig hy die in der boozen raad niet zit...’Ga naar eind80. Hoe dit zy, al verstaat men den psalm niet, vervelend, unschön, dus onbeschaafd is het toch! De goede oude generaal CleerensGa naar eind81., die als gouverneur van de Moluksche Eilanden deze streken bezocht, was ook van dit gevoelen, maar... maar... hij de held van Kedong KaboGa naar eind82. de aanvoerder van het vrykorps in 1831, - hij die reeds in 1810 als sabreurGa naar eind83. bekend stond toen hy in Spanje diende onder den maarschalk SuchetGa naar eind84., hy durfde zyne meening niet te uiten. De protestantse zendelingen mogten eens toeschryven aan ultramontanismeGa naar eind85. (Cleerens was Katholiek) wat enkel smaak was! Daarover zoude kunnen worden geschreven naar het moederland! Groen van Prinsterer, ja de Synode kon er by te pas komen! 't was gevaarlyk! Hy verbeet dus zijnen weerzin zoolang mogelyk. Te LangowangGa naar eind86. vond hij in de voorgalery derGa naar eind87. woning van het inlandsch hoofd dier plaats - eene woning, die op Europesche wyze gemeubeld was - de geschiedenis van den beau Dunois (partant pour la Syrie)Ga naar eind88. in bonte schilderyen aan den wand. De goede | |
[pagina 697]
| |
oude generaal floot het deuntje - ach, waarschynlyk was 't hem eene herinnering uit zyn jeugd. Hy was nog in de jaren van vrolykheid, toen Koningin HortenseGa naar eind89. 't maken het op haar naam! - de generaal floot, en op eenmaal: - Godeumi, Kerels, dàt moesten de Knapen en maskes zingen! Het idee vond ingang. Ieder nam een couplet voor z'n rekening, en in een uurtje was de schoone Dunois overgezet in 't maleisch. Een paar Alfoersche kinderen werden geroepen. De generaal floot het deuntje voor, - en zy waren onbeschaafd genoeg om 't terstond te kunnen naspelen op hun eigengemaakte dwarsfluitjes. Weinig tyds daarna klonk het lied door 't gansche land, langs bergen en in dalen. Ware 't niet de moeite waard, zulk een volk iets anders te leeren dan psalmen! Zou het niet meer toebrengen aan algemeen menschengeluk? Zou 't niet beschaafder zyn?-
Het doet my waarlyk leed, dat de tyd waarover ik beschikken mag, en welligt ook myne krachten my niet toelaten ons onderwerp volledig te behandelen. Doch dit zoude onmogelyk zijn, ook al ware ik niet gebonden aan de eischen eener mondelinge voordragt. Op volledigheid maak ik trouwens nooit aanspraak, en ik zoude hier eindigen met eenige korte woorden van toepassing der gegeven wenken - meer zyn het niet! - wanneer ik niet my verpligt voelde nog uitdrukkelyk te vragen of de publieke moraliteit ten onzent beantwoordt aan de begrippen die men by een beschaafd volk mag vooronderstellen? Als bydragen tot de ontkennende beantwoording dier vraag, had ik vele punten genoteerd, waarvan echter de behandeling my te ver leiden zoude. Leest eens, bid ik U, onze couranten! Daar biedt men U haarolie die een baard zou doen groeien op den marmeren schouder van een Venus! Daar prijst men U zalf en pillen aan die alle kwalen genezen... behalve kwakzalvery en ligtgelovigheid. Ginds vinden wy een candidaat-afgevaardigde, die zeer onpartijdig onze party steunen zal. Elders weer worden praatvergaderingen gehouden: tot nut van den Javaan... die en attendantGa naar eind90. op oude wyze wordt uitgezogen en mishandeld! De keus zou moeilyk zyn, indien wy te beslissen hadden waar de charlatanerie zich 't meest openbaart... in de leading articles of in de buurt der hollowaypillenGa naar eind91.. | |
[pagina 698]
| |
Is dat alles een kenmerk van beschaving? En onze levensmiddelen! En alles wat wy koopen - en heusch betalen moeten! - is 't niet alles vervalscht? Heerscht niet overal bedrog? Is dat alles niet diefstal, roof - en zelfs (want de gezondheid wordt aangetast door vergiftige surrogaten) is dat niet moord?-
O ik weet het, dat velen by het woord beschaving, zich gewoonlyk meer abstracte zaken voorstellen. Liefst zoude men dat onderwerp overbrengen op het gebied der metaphysiek... hoe impalpabelerGa naar eind92. hoe liever! Ik... dichter, houd van het tastbare, van het waarneembare, juist hoop ik: omdat ik dichter ben. Van damp en wolken kan myn geest niet leven. Mensch ben ik en niets menschelyks is my vreemd. Wie my spreekt over beschaving, hebbe zaken te behandelen die te huis hooren op menschelyk terrein. Wat daar buiten is, - d.i. wat daar boven schynt, want boven het menschelyke gaat er niets! - is onwaar, is leugen is onbeschaafd. Want, gelyk by alle goeds - de hoofdeigenschap van zóódanige beschaving die de som van menschenheil verhoogt, en opvoert tot aan de grenzen van het mogelijke is: waarheid! Wie waarheid zoekt met al de kracht zijner ziel, wie haar tracht medetedelen aan zijne medemenschen, is beschaafd. Wie 't tegendeel beoogt, toelaat of bevordert, is op 't gebied van den geest - wat Grieken zeiden van elken vreemdeling... hy is een barbaar. Waarheid zyn wy elkander, waarheid zyn we aan ons zelf schuldig, en wie deze schuld het eerlijkst betaalt - hem behoort de palm in den stryd der beschaving tegen [leugens], domheid en wanorde.Ga naar eind93.
Op een aantal pagina's is op de verso-zijde (oorspr. recto) een met rood potlood doorgehaalde eerdere versie te lezen. Ter wille van het inzicht in Multatuli's kreatieve proces laten wij deze varianten volgen:
2) van Europa met zoovele stadhuiswoorden heeft verarmd. En vroeger! De Noormannen die 't zoo byzonder gemunt hadden op Dorestadt, bragten vele woorden mede uit Scandinavie - vooral | |
[pagina 699]
| |
zeetermen - die nog in gebruik zyn, en de vaak geopperde kwestie of sommige scheepsuitdrukkingen Engelsch, Fransch of Nederduitsch zyn, kan dikwyls worden opgelost door den oorsprong van zulke woorden in het Noorden te zoeken. Elke hollandsche zeeman verstaat woorden als gammel = oud. stoer = groot. Wie vi
3) gemeen, weldra gemeen, en zakt al lager in de modder der ploertery. Hooft, die een fatsoenlyk man was, gebruikt woorden die thans geen dienstmeid zou willen dragen. Doch men behoeft geen eeuwen terug te gaan om dergelyke opmerkingen te maken. In myn kort leven heb ik woorden zien geboren worden van zeer fatsoenlyke ouders, die nu reeds zyn afgezakt tot den onderste lagen onzer maatschappy. Het woordeke bepaald in den zin zoo als we dat vaak hooren gebruiken is gelyk met de crinolines ter wereld gekomen en neigt als die uitspansels ten grave. Eerst klonk het geleerd, daarna pedant, weldra stopwoorderig en nu... hoe zal ik het zeggen... gemeen als Uwé. Objectief en subjectief... och die woorden gaan denzelfden weg op. Concreet en abstract hebben den mannelyken leeftyd bereikt. De laatste modeplaatjes recommanderen: intens. Het wordt aangeprezen als goedkoop, deftig, vertrouwen inboezemend, en nog eens: byzonder goedkoop. Zoo goedkoop dat de dienstmaagd die zich nu nog kleedt met een zedig: ‘'t rookt bepaald in myn keuken,’ hare meesteres weldra zal tegemoet treden met een prachtig: ‘Mevrouw, uwé is intense vervelend vandaag.’ En wat wy thans in den loop van weinige jaren zien gebeuren, geschiedde - voor de toepassing der stoomkracht - in den loop der eeuwen op gelyke wyze. Woorden als wijf, slecht, dief, kerel en gemeen bekleeden thans eene veel geringere waardigheid dan ten tyde hunner geboorte, zoodat etymologisch gesproken iemand die eene dame aansprak met de woorden: slecht wyf of een man met: gemene kerel of dief zich niet zoude schuldig maken aan beleediging of zelfs aan grofheid. Daar echter de etymologie in de wetgeving slechts eenen zeer geringen rol speelt, en de regten zich houden aan den regel | |
[pagina 700]
| |
4) verba valent usu, zal 't altyd veiliger zyn ieder aantespreken op de wyze zooals thans gebruikelyk is. Wanneer we by die algemeene neiging tot afdalen, tot degradatie, nu en dan een woord ontmoeten dat zich standvastig tegen de aantrekkingskracht van het lage verzet, is 't wel de moeite waard zulk een woord tot getuige te roepen by de kennismaking met een zyner nazaten: Over beschaving zullende spreken, roep ik 't woord schaven op. Schaven moet een woord zyn van zeer ouden oorsprong. Wy behoeven geen Sanscrit te verstaan om intezien dat deze klank zoo oud is als de handeling waarvan ze het geluid nabootste. Scha...a...a...a...a...ven (na verwant met schuiven, dat ook eene onomatopee is) brengt ons onwillekeurig eene gelyk-effen-of gladmakende handeling voor den geest, en wel eene zulke die niet polyst door het zamenpersen der delen, en het vullen der poriën, doch door het wegnemen der oneffen deelen. Dit laatste begrip blyft bestaan ook daar waar dit wegnemen der deelen, in tegenstelling van glad-maken, hoofdzaak geworden is. De schrynwerker schaaft het hout, òf om de oppervlakte gelyk en effen, òf om het hout dunner te maken. Straks zal ik op dit onderscheid terug komen, daar ik eerst nog een oogenblik wenschte stiltestaan by het onderscheid tusschen het woord schaven, in de talen die onze gouvernantes de talen noemen. Het fransche raboter klinkt ruw. Het schynt oorspronkelyk beteekend te hebben het wegnemen van de grove oneffenheden en sluit - op den klank af geredeneerd - volstrekt geen begrip van polysten in zich. Van daar dan ook dat het nooit rang heeft kunnen verkrijgen als beeld. Un homme raboté is onzin, en de behoefte aan beschaving - in het fransch uitgedrukt met het woord rabot als wortel: il a besoin d'être raboté, zoude - indien het iets beduiden kan, veeleer betekenen dat de bedoelde persoon
7) aan, waarop hy zoude aanliggen tot den maaltyd. En onder het gebruik der spijzen, vraagde de vader naar de oorzaak van zyn leed. De zoon, gedurig opstaande van de bank waarop hy plaats nam verhaalde hoe allen hem vermeden, en hoe hy... - Blyf aanliggen, zeide de vader. | |
[pagina 701]
| |
Weder nam de zoon plaats en klaagde over de onbillykheid zijner gespelen... - Blijf aanliggen, zeide de vader. En gehoorzamende, vervolgde de knaap: - Myn hart is goed... men miskent my... - Blijf aanliggen, zeide de vader Want zie, al weder was de zoon opgestaan van de rustbank. - Maar, vader die bank is ruw, oneffen, in stede van rust en gemak, brengt ze my pyn aan. - Wy zullen haar beschaven, zeide de vader. De houtsoort is goed, doch de ruwe oppervlakte behoort weggenomen te worden. Uwe gezellen hebben u verlaten gelyk gy die bank verlaat. Zy zullen u liefhebben zoodra ge hun geluk en vreugde geeft in stede van pyn. En de andere zoon was zachtzinnig en inschikkelyk. Hy voegde zich naar den wil van ieder die hem naderde, en enkelen zyner makkers maakten misbruik van zyne zwakheid, gelyk men soms in de wereld ziet geschieden. De knaap werd geplaagd en mishandeld, en klaagde den vader zijn nood. Deze nam hem mede naar het veld. - Ik begryp niet waarom men my niet lief heeft, zeide de zoon. Ik voeg my naar den wil van ieder met wien ik omga. Elke wensch, elke gewoonte die een ander hindert, weet ik te onderdrukken, ja zelfs offer ik vaak de waarheid op, om ieder toetespreken op de wyze als hy 't liefst hoort. En de vader wees hem zwijgend den weg dien hy gaan wilde, en die over een plank leidde die over een sloot lag. - Dáárheen, vader? vraagde de zoon aarzelend, daarheen? Die plank schynt my te dun om ons gewigt te dragen. Inderdaad, antwoordde de vader. De onhandige werkman die haar tot brug bestemde heeft vergeten dat netheid en eene gladde oppervlakte niet mogen worden betaald met verlies van kracht. Die plank is te veel afgeschaafd, en dus voor het doel onbruikbaar.
8) sterkte opgeofferd dan juist noodig is om de uitwendige gladheid te doen beantwoorden aan gemak en schoonheidsgevoel; de andere bewerking dreigt het al te beschaafde hout te verzwakken tot onbruikbaarheid toe. | |
[pagina 702]
| |
Er bestaat dus tweeerlei soort van beschaving: de ware en de valsche. De ware die het behandeld voorwerp - wy spreken niet meer van hout, maar van menschen! - in waarde verhoogt. De valsche die het verlaagt. Het spreekt van zelf dat wy van nu al aan, als de regter in het injurie proces waarop wy doelden, het woord beschaving nemen in gebruikelyken zin. Indien we ons bonden aan de letterlyke beteekenis zoude er alleen spraak kunnen zyn van hoffelykheid, beleefdheid, enz dewyl de schavende werking nooit inwendig
18) dat een toestand eener beschaafde Maatschappy waardig? Weet ge het hoeveel ieder Nederlander gebruikt in het jaar? In het jaar 1862 bedroeg die som vier gulden per hoofd. Daar nu velen drie honderd ponden sjaars gebruiken - ik zeg niet dat dit te veel is - vooral niet in verband met onzen rijken veestapel - volgt hieruit van zelf, dat duizenden en duizenden nooit rundvleesch gebruiken. Ook ander dierlyk voedsel is schaars. In Zuid-Amerika loopen honderd duizenden buffels in het wild. ‘Juist, dat is een wild land!’ Maar, eilieve, indien gebrek aan voedsel een kenmerk is van beschaving, dan zoude ik voorstellen naar zoo'n wild land te vertrekken, en onze hongerlydende beschaving achtertelaten aan onze kikvorschen. Ik wensch goed verstaan te worden. Ik beweer niet dat de voldoening aan stoffelyke behoefte beschaving is, doch houd staande dat beschaving van den geest onmogelyk is wanneer er aan die behoefte op den duur niet, of onvolkomen wordt voldaan. Vergun me by deze gelegenheid een paar regels aan te halen uit het Drama dat door de zeer liberale Arnh. Courant gekwalificeerd is als onaesthetische dronkenmanspraat: ‘Het Volk is laag gezonken, moeder... (Deze woorden namelyk worden door eene volstrekt niet beschonkene Koningin gezegd tot de Moeder des Konings.) Het volk is laag gezonken, Moeder! Ziel en hart Gaan onder, etc.- |
|