Volledige werken. Deel 24. Brieven en dokumenten uit het jaar 1887. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1839-1886
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdStadsnieuwsGisteren avond hield Multatuli in de zaal Frascati de eerste der door hem aangekondigde voordragten. Er was een talrijk en aanzienlijk publiek, waaronder ook dames, opgekomen, dat met gespannen aandacht naar den spreker luisterde. Deze begon, op de hem eigene geniale wijze, met de redenen te ontwikkelen, die hem hadden bewogen tot lezen en niet extemporéGa naar eind2. te spreken. Hij deed dit uit vrees dat hij anders, door het volgen der indrukken van den oogenblik, van zijn onderwerp zou kunnen afdwalen, terwijl hij tevens door te lezen en het gelezene te bewaren, in staat was zich bij opzettelijke of onwillekeurige misduiding te verantwoorden. Na deze even treffende als verrassende inleiding, ging de begaafde spreker tot de behandeling van zijn onderwerp over. Hij wilde in het belang zijner zaak, zijne hoorders tot zijne vrienden maken. Het middel, om daartoe te geraken, was de vernietiging der meening als zou hij zijn een opposant quand mêmeGa naar eind1., en wel door aan te toonen dat hij vroeger, vóór de omstandigheden hem leidden tot bitterheid, op geheel andere en zachtere wijze zijne denkbeelden uitte over zedelijke en maatschappelijke verpligtingen. Aan deze zaak voldeed spreker, na eene pauze, door de | |
[pagina 588]
| |
voordragt van eenige fragmenten uit een in 1842 of 1843 door hem vervaardigd tooneelspel getiteld De eerlooze, uit welke voordragt inderdaad het scherpe contrast in uitdrukking bleek tusschen den schrijver van het Gebed van den Onwetende en dien van De eerlooze. Spreker deed daarbij bij herhaling uitkomen, dat, ten aanzien van dit laatste geen sprake was van letterkundige waarde, maar dat het hem alleen te doen was om het verschil in toon bij vergelijking met latere jaren. Ten slotte had hij zich voor dezen avond ten doel gesteld Multatuli's ideën bij de vergadering in te leiden. Zoo ooit iets op oorspronkelijkheid mag aanspraak maken, dan was het inderdaad de geniale, alleen aan Multatuli eigen wijze, waarop hij zich van deze taak heeft gekweten. Het waren niet alleen de ideën, maar vooral ook het gewaad, waarin en de wijze waarop zij de vergadering werden aangeboden die - wij mogen het zonder vrees voor tegenspraak zeggen - door het talrijke en intelligente publiek, waarop Multatuli niet te vergeefs had gerekend, als het keurigste dessert werden ontvangen. Vergissen wij ons niet - en de ondubbelzinnigste blijken van de goedkeuring der vergadering zijn daarvoor de beste waarborg - dan meenen wij te kunnen verzekeren, dat aan deze eerste voordragt een succes is te beurt gevallen als slechts zelden bij voorlezingen in de hoofdstad het geval is, en mag men derhalve aannemen, dat het pleit nu reeds, in zekeren zin althans ten gunste van Multatuli is beslist. Wij achten het niet ongepast deze gelegenheid te baat te nemen om er op te wijzen, dat in de Annuaire des deux Mondes (1860) met den meesten lof van den Max Havelaar wordt gesproken, ‘welk werk’, zegt de Fransche schrijver, ‘in Holland een succes heeft mogen verwerven, dat in zeker opzigt aan dat van het vermaarde boek van Mw. Beecher Stowe herinnert.’ |