Volledige werken. Deel 24. Brieven en dokumenten uit het jaar 1887. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1839-1886
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[Eind februari 1887
| |
Multatuli. (Eduard Douwes Dekker, geb. 2 Maart 1820 te Amsterdam, overl. 19 Feb. 1887 te Nieder-Ingelheim) door Dr P.H. Ritter.Daar ligt dan nu voor ons de lange rij der geschriften, die hij in de laatste 27 jaren in het licht heeft gegeven. En bij de vraag, wat van dien arbeid te zeggen, staat de ernstige man langen tijd stil. Wat een scherpzinnigheid, wat een verbeeldingskracht, wat een gevoel, wat een hartstocht, maar vooral wat een hart spreekt uit deze taal! Wat is de indruk geweest, die deze geheel eenige en op zichzelf staande literatuur heeft gemaakt? Het klavier van miskenning en waardeering heeft men doorloopen van de laagste toetsen der verguizing af tot de hoogste toetsen der aanbidding toe. Wat is de invloed geweest van het leven en streven van dezen | |
[pagina 198]
| |
zeldzamen geest? Rechtstreeks misschien niet groot; zijdelings, wie zal dat berekenen? Dit staat vast: wie de geschiedenis van Nederland, zijne koloniën en zijne beschaving van het 4e vijfdedeel der 19e eeuw eenmaal beschrijven zal, dienGa naar eind1. heeft met den invloed van niet eenen meer rekening te houden dan met dien van Multatuli. De tyd om dien invloed aan te wijzen is nog niet gekomen. En indien al - dan zouden daartoe andere krachten noodig zijn dan de mijne. Iets anders heb ik my dan ook ten taak gesteld. Zestien boekdelen heeft M. ons nagelaten. Ik wil trachten een antwoord te geven op de vraag: welke beginselen liggen aan de daarin behandelde stof ten grondslag?
Vooreerst dan en voornamelijk wordt in deze literatuur de nadruk gelegd op de hooge waarde der individualiteit. Heb den moed om u zelf te zijn, wordt hier als op iedere bladzyde gepredikt. Oorspronkelijkheid, zoo zegt M., geeft aan de onbeduidendste persoon meer beteekenis dan ooit ontleend kan worden aan de uitstekendste. Dit heeft hij geleerd met zooveel ernst en klem, dat niemand studie van zijne werken maken kan zonder in zich de begeerte te voelen ontwaken, om het er alleen met behulp zijner eigen persoonlijkheid op te wagen. In dit feit zal vooral de invloed moeten gezocht worden, die van M. is uitgegaan. Indien ik mij niet bedrieg, dan danken velen van de thans levenden den moed om zichzelf te zijn aan hem. Maar als van zelf spreekt het dat M. op dit punt zou worden misverstaan. Velen van het opkomende geslacht hebben gemeend dat luisteren naar en leeren van anderen overbodig was en dat men, in plaats van te arbeiden, slechts gevolg te geven had aan eigen invallen. En toch, M. heeft niets minder geleerd dan dat. Wie het mocht meenen, hem vraag ik vriendelijk idee 590 op te slaan. En vooral ook idee 804. Zie door eigen oogen, put uit eigen boezem, delf in eigen hart - dat is de ernst, die te vinden is in schier elken volzin van Multatuli's hand. Dit is door anderen vóór hem gezegd - maar het blijft noodig gezegd te worden, en wie het zóó zegt dat hij den hoorder dwingt tot luisteren, werkt aan het welzijn van dien hoorder. Aan allen, die te prediken hebben, hetzij met kleuren, hetzij met tonen, hetzy met woorden, heeft hij het ‘pectus est quod disertum | |
[pagina 199]
| |
facit - quintus curtius’ (het hart maakt welsprekend) willen branden in het gemoed en voor die allen ken ik geen meer afdoende, geen welsprekender homiletiekGa naar eind2. dan het 249e idee. Moet de mensch er naar streven zichzelf te zijn, dan ligt daarin voor opvoeder en onderwijzer een wenk. Des leermeesters copie mag de leerling niet worden, maar den leerling op te voeden tot zelfstandigheid is des leermeesters roeping. Kernachtig drukt M. dit uit op deze wijze: ‘het ἀυτός ἐφήGa naar eind3. van de leerlingen van Pythagoras bevalt mij niet in Pythagoras.’Ga naar eind4. In de 2e plaats dringt M. aan op arbeid. Er zijn weinig fouten, zegt hy (460), die niet ontstaan uit luiheid. - Niemand schat hoog genoeg wat hij zijn kan, niemand laag genoeg wat hij is. (505). Nog eenmaal verwijs ik, thans in dit verband, naar idee 590. Dat arbeid de grondtoon is van zijne ziel blijkt uit de definitie, die hij geeft van genie. Na vruchteloos elders naar die definitie te hebben gezocht, vraagt hij haar aan 't volk, dat zegt: die jongen heeft geen genie in 't leeren. Juist, zoo antwoordt hij dan, die jongen is lui. En nu moge men hem deze bepaling niet toegeven, er blijkt inmiddels uit hoe veel voortreffelijks hij in arbeid gelegen acht. Genie (id. 1003) is een uitvloeisel van werkzaamheid en geduld, d.i. van aanhoudende inspanning. Ten 3e dringt M. aan op ascese. En van dien drang tot ascese vloeien zijne werken over. Reeds de epiloog van zijne ideeën is geschreven in dien geest. Het ‘in smartelyken arbeid ligt een overschot’ uit het spreukenboek des ouden testaments is M. in de ziel gezonken. Lees id. 30 - id 57 - er is maar éen weg ten hemel: Golgotha - lees id. 268 - de zeer noodzakelijke huishoudelijkheid met onze geestvermogens moet zich voor een groot deel openbaren in onthouding - lees id. 584 'n hinderpaal op den weg van vrij onderzoek is voorts: zinnelykheid - doorlees verder al wat hij heeft geschreven, en ge vindt overal de nadrukkelijke aanprijzing van een stoicijnsch leven. De aldus toegeruste mensch, de mensch die den moed heeft zich zelf te zijn, die leeft in arbeid en ascetisch getinte matigheid, zoeke nu - en dit noemen wij ten 4e - het ZYN te leeren kennen. ‘Bij het lezen van elke bladzijde in het groote boek, dat van eeuwigheid tot eeuwigheid wordt geschreven door de feiten, behooren wij gedurig onszelf de vraag voor te leggen, die Philip- | |
[pagina 200]
| |
pus richtte tot den kamerling. Hand. VIII vs 30’ zoo schrijft M. in idee 268. Verstaat gij wat gij leest? - dat is de vraag die elk denkend mensch zich stellen moet en zich moet blijven stellen. Niet-begrijpen is zonde, omdat niet-begrijpen meestal een gevolg is van traagheid. Begrijpen is plicht. Wie denkt en onderzoekt, en dit is het 5e punt waarop ik mij voornam de aandacht te vestigen, vindt dan ‘alles in alles’. M. opent de oogen zijner lezers voor het algemeene dat in al het bijzondere is waar te nemen. Indien ik het in een beeld moest uitdrukken zou ik willen zeggen: wie Luxemburg nooit anders heeft gezien dan in een hoekje van de kaart van Nederland, leert van M. het op te zoeken op de kaart van Europa, en liever nog, op de wereldkaart. De uitdrukking dat alles in alles is te vinden, ligt in M's pen - en lag ook in zijn mond. Zoo vaak hij dit verband der dingen aanwijst, smaakt de lezer een hoog intellectueel genot, en ‘wordt zijn gezichtshoek verwijd’. Door aldus te werk te gaan - dit noem ik ten 6e en ten laatste, als eene zaak, waarop M. voortdurend wijst, - ontstaat walg van alle pathos. Maar de mensch, die in soberheid van leven, niet vragende hoe het resultaat van zijn onderzoek zal zijn en aan de werkelijkheid ook geen door hem gewenscht resultaat opdringende, alleen naar die werkelijkheid, d.i. naar de waarheid vraagt, heeft ook geen behoefte aan pathos, daar de waarheid alle pathos in heerlykheid te boven gaat, en eene poëzie is, die alle gemaakte poëzie in schoonheid overtreft.
M. heeft den moed gehad zichzelf te zijn. Hij heeft in soberheid van leven gearbeid met meer dan gewone inspanning. Wie hem gekend heeft, weet dat hij zijn begrip ‘gerekt heeft tot de uiterste grens der mogelijkheid van kennen, weten en begrijpen’. Zijne werken zijn trouwens daar als bewijs. Hij heeft het ZYN waargenomen. Lees id. 1223 - de beschrijving van de Jodenbuurt te Amsterdam - lees Millioenen studiën blz 101 & vv. - de beschrijving van wat een vallend luchtreiziger ziet - en gij stemt toe: deze mensch hééft waargenomen. Stipt en correct waren zijne geliefkoosde woorden. Die stiptheid, dat mathematische verliet hem nooit en nergens, en maakt het lezen zijner geschriften en maakt den persoonlijken omgang met hem iets wel- | |
[pagina 201]
| |
dadigs. Hij heeft zich toegelegd om het algemeene te zien in het bijzondere. Nergens voert hij u henen, of hij laat u de zaak bezien van eene zijde, van waar gij haar nooit hadt beschouwd. Van daar dat zyne werken vol zijn van verrassende effecten. Ten laatste: hij had een afkeer van pathos, en waar ge ook zijne geschriften opslaat, dát zult gij nergens vinden. Overal, treft u een streng, een ernstig, een eenvoudig zoeken naar de waarheid.
Begaafd met eene rijke verbeelding; - wat hij aanraakte werd levend onder zijne handen -; met een diep en fijn gevoel; met een scherpen blik; met een taai geduld; met buitengewoon arbeidsvermogen; met onbuigzame wilskracht; toegerust met eene veelomvattende kennis van talen, van taal en van feiten; in het bezit van eene rijke ervaring, is hij ten strijde getrokken voor alles wat hem als goed voorkwam, tegen alles wat hem niet goed toescheen. Wanneer deze aldus geharnaste strijder opstond, wee dan dengene, op wiens hoofd de slagen vielen. En toch, indien ooit eene verzameling van de brieven, die hij aan vrienden schreef, het licht zal zien, dan zal de wereld verbaasd staan over de kinderlykheid van het gemoed van dezen machtige. Want hy was - zacht als een kind. Wat zijne vrienden aan hem verliezen, dat weten zij alleen.
Wenn das Kind der Weltklugheid überlassen werden soll, so Muß es sich verhehlen und undurchdringlich machen, den andern aber durchforschen könnenGa naar eind*, zegt Kant in zyn Pädagogik. Van deze twee heeft Dekker alleen de laatste kunst verstaan. Anderen heeft hij doorgrond - maar zichzelf ondoorgrondelijk te maken, dat heeft hy nooit kunnen leeren. Hij heeft zich altyd gegeven zooals hij was. Nooit heeft hij iemand ter wereld droog, of uit de hoogte kunnen behandelen. Van daar dat hij veel heeft te lijden gehad van zekere soort van vereering (608, 956 enz.) waarvan hij van ganscher harte walgde. Maar van daar ook dat hij menschenharten voor zich gewonnen heeft, wier liefde hem het leven heeft verwarmd.
De bitterheid van Multatuli is die van Demosthenes. Om die bitterheid te verklaren zullen sommigen de oorzaak zoeken in M. | |
[pagina 202]
| |
Sommigen in het volk van Nederland. Sommigen in beiden. Ik ken edeler taak. Deze n.l. - in eigen boezem de hand te steken en te vragen: in hoeverre ben IK aansprakelijk voor de bitterheid, die voer in de borst van dezen mensch; aansprakelijk voor de maatschappelyke kwalen en zonden, waartegen hij opkwam.
‘Op aarde gaat een Verzoener rond: de Dood’. Wanneer het thans levende geslacht Dekker zal gevolgd zijn, zal aan dezen vorstelijken geest eenstemmige hulde worden gebracht. |
|