Volledige werken. Deel 24. Brieven en dokumenten uit het jaar 1887. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1839-1886
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |
Eduard Douwes Dekker.
| |
[pagina 195]
| |
mannelijke veerkracht en taaien moed ongeveinsd durven bewonderen; allen, die onbezweken trouw aan beginselen weten te waardeeren; allen, die ons volksbestaan afhankelijk achten van den bloei onzer taal en letterkunde; allen voorts, die deernis hebben met miskenning en onverdienden smaad; allen in éen woord, wien Eduard Douwes Dekker als Havelaar en als Multatuli, als strijder en martelaar, als denker en dichter niet te eenenmale vreemd is. In de republiek des geestes, heeft Busken Huet, ook roemrijker nagedachtenis, gezegd, geldt niet de aan de hovelingenwereld ontleende uitspraak: le roi est mort; vive le roi!Ga naar eind3. Minder smartelijk zou onze droefheid zijn, indien dit wel zoo ware, doch wij weten, dat talent en genie nooit grondwettig erfelijk zijn verklaard: reden te meer om het verlies van een Koninklijk genie, van een ontzaglijk groot talent te betreuren. De ledige plaats op den troon van Karel den Groote bleef niet onvervuld: de beroemdste vorst werd in den gewonen regel vervangen, zij 't ook door rois-fainéantsGa naar eind4.. Maar wie zal in de Nederlandsche litteratuur Multatuli opvolgen? Wie den maarschalkstaf van het proza, de vlijm van het sarcasme, den geesel der verontwaardiging, den moker der logica, het ontleedmes der critiek in handen durven nemen en zeggen: ik ben hem gelijk? (....) ‘Vertel ons uw leven’, riep men Douwes Dekker voorheen menigmaal toe. ‘Vertel ons zijn leven’ eischt wellicht menig lezer van mij. Multatuli weigerde en ook ik zal mij hier van antwoord onthouden, hoewel zijne redenen klemmender waren dan de mijne. De zijne te vermelden, strookt niet met mijn tegenwoordig doel: een lijkkrans is geene biographie. Dat Multatuli 67 jaren oud is geworden; dat hij 17 jaren in Indië als ambtenaar heeft gediend; dat hij in 1860, vier jaren na zijne terugkomst in Europa den Havelaar schreef, dien hij aan ‘den Keizer van 't prachtige rijk van Insulinde’ opdroeg; dat hij zich vergist heeft in de schatting van het rechtsgevoel zijner natie; dat hij door den Nederlandschen areopagus in zijn geding met de regeering werd veroordeeld ‘tot de kosten van 't proces en de luit’,Ga naar eind5. dat hij als Chresos liedjes zong en eerlijk de proceskosten betaalde; dat hij tengevolge van dit vonnis publicist van naam en klassiek auteur werd: dit weet bijna ieder. Hem, die meer wenscht te weten over Eduard | |
[pagina 196]
| |
Douwes Dekker, moet ik teleurstellen en tevens uitnoodigen tot eene studie van zijn leven en werken. Voor wie ernstig vorschen wil, zullen beide niet lang een geheim blijven. Wat mijne onderzoekingen aangaat, ik geloof, dat Multatuli vol vertrouwen op het oordeel der nakomelingschap de eeuwigheid is mogen ingaan; dat hij tot het Nederlandsche volk met gerustheid mocht zeggen: Zie, wat ik gedaan heb! Zie, hoe ik heb gewoekerd met mijne talenten van hoofd en hart; hoe ik alle krachten heb ingespannen, alles wat een mensch offeren kan, heb geofferd om onrecht te keer te gaan; zie hoe ik dommeligen van geest heb wakker geschud, dorstigen naar waarheid heb trachten te laven, al was 't slechts met één druppel. Gaf ik niet, waar ik geven kon? Stond ik niet in de voorste rijen in den strijd tegen het talrijke heer van Jan Salie en ‘Schmoel’Ga naar eind6.; heb ik niet bres geschoten in sterk verdedigde vesten van leugen en lamlendigheid? Heb ik ooit geschroomd, de kleur van mijn vaandel te belijden; zaagt ge mij ooit ontrouw aan 't parool: ontwikkeling van den geheelen mensch en aan mijne strijdleus: ‘genot is deugd?’ Vol schaamte beamen wij den meester, den strijder, den leeraar. Laat, Nederlanders, die schaamte (want wij faalden menig keer) ons prikkelen tot het goede. Bedenkt, dat wij Multatuli niet eeren door hem ‘mooi te vinden’, niet, door hem na te praten; niet, door zijne uitspraken tot gemeenplaatsen te verlagen; ook niet, door hem een standbeeld of eerzuil op te richten. Maar laat zijn voorgaan ons tot volgen nopen; strijden wij als hij: Kunnen wij het niet met zijne verpletterende kracht, Nederlanders weten, dat eendracht macht maakt. Vereeren wij de nagedachtenis van den man met den doordringenden geest en het edele hart, door verstandelijk en zedelijk beter te worden. Niet tot ons zal dan gezegd worden, wat Multatuli zoo menigmaal herhaalde en zoo ernstig meende: ‘Nederlanders, schaamt U!’ Integendeel, wij zullen zijne menigvuldige verwijtingen, ons naar 't hoofd geslingerd, kunnen logenstraffen en bewijzen, dat wij noch eene ‘nation éteinteGa naar eind7.’ noch een ‘roofstaat’ zijn. Dat heeft hij gewild. Den Haag, 22 Februari 1887. L.G.G. |
|