Volledige werken. Deel 24. Brieven en dokumenten uit het jaar 1887. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1839-1886
(1995)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdEduard Douwes Dekker.Met diep leedwezen wijden wij een woord van vriendschap en hooge waardeering aan de nagedachtenis van den man met het volle hart en het volle hoofd, den buitengewonen geest, dien wij verloren hebben. Een deel van zijn land heeft hem miskend, een deel hem lief gehad en hoog geschat; het nageslacht zal in hem erkennen den zeer hoog begaafde, die een veelbeteekenenden invloed heeft uitgeoefend in staat, maatschappij en letteren, stout oorspronkelijk in den vorm, onafhankelijk van denken, schitterend van vernuft, een kunstenaar van den eersten rang. Wie het voorrecht van zijn omgang hebben genoten zullen hierbij willen voegen, dat hij, geweldig van moed en wilskracht, kinderlijk zacht was in vertrouwen en vriendschap, grenzenloos in opoffering, geene behoeften kennend dan die van het gemoed en den geest. Zijn leven was, zooals hij placht te zeggen, ‘zeer vol’. Van zijn 18e jaar - hij was in 1820 te Amsterdam geboren - tot het jaar 1856 leefde en werkte hij in het land, dat door hem voor goed Insulinde gedoopt werd, het land dat hij hartstochtelijk heeft lief gehad en | |||||||
[pagina 149]
| |||||||
verdedigd. Toen hij als adsistent-resident van Lebak zijn ontslag indiende, om het onrecht dat hij zag en niet kon stuiten, borst, als een MerapiGa naar eind1., de opgehoopte verontwaardiging los in cijfers en poëzie en het moederland rilde van den Max Havelaar. Hoe een man van veertig jaren, zonder letterkundige antecedenten zoo kon schrijven, was een raadsel, totdat de onlangs in het licht gekomen uittreksels uit zijn brieven van vóor dien tijd ons toonden hoe dezelfde geest reeds lang had gewoeld in zijn binnenste. Ook weet men dat hij zijne handschriften aan dezen en genen placht voor te lezen. De Havelaar, die eene akte van beschuldiging was, werd opgevat als een kunstwerk. Dit, en dat het onrecht bleef bestaan, vervulde den man, bij wien de scheppende dichter den praktischen hervormer in den weg stond, met smart en wrevel. Achtervolgens bliksemde zijn ongeëvenaarde pen; het waren:
Al sterren voor eene letterkunde, onvruchtbaar in onmiddellijke werking, als alle satyre, maar toch niet enkel duurzame monumenten van schrijversroem; ook langzaam werkend op de gevoelens van 't algemeen. Toen trad de Zaaier voort en spreidde de Ideën, en een deel viel in onvruchtbare aarde en bracht distels voort; een deel gaf vrucht, ook soms misbruikt of niet begrepen; een deel staat noch te velde met kostlijke bloemen doorsprenkeld. Het zijn die zinrijke aforismen in paradoxalen vorm, die idyllen, als de Sainte Vierge, dat maatschappelijk epos, als Woutertjes geschiedenis, dat diepgevoelde drama, als Vorstenschool. Tusschentijds broedde de geest, wars van louter letterkundige verdienste, in het staatkundige. Een oogenblik - en het had weinig gescheeld of de naam Multatuli ware verbonden aan een geweldigen greep in het werktuig van Staat; - een andermaal, en hij schreef Pruisen en Nederland, een strijdschrift zoo geweldig van kracht als er weinige bestaan. Van alles heeft hij kennis genomen, van de staatkunde, de maatschappelijke nooden en beroeringen, van de wetenschap en de kunst, godsdienst, wijsbegeerte, taal, en | |||||||
[pagina 150]
| |||||||
onder dat alles door, onverschillig of zijn leven een kamp was of eindelijk een stille rust met huislijk genot, altijd door was zijn geest bezig of innig deelnemend in het leven van hen die hem lief waren. Waar anderen zich uitspanden met vermaak was zijn uitspanning te spelen met een kind, of een mathematiesch vraagstuk op te lossen, of een schaakpartij. In de laatste jaren kon hij den onlust om te schrijven niet overwinnen, dat is: te schrijven voor het openbaar, want vele lange brieven, vol hart en geest en bruischende boutades schreef hij aan zijne vrienden, ten wier gevalle hem nooit iets te veel was. Een twintigtal jaren leefde hij buitenslands, de meeste jaren te Wiesbaden, dan in Geisenheim, eindelijk te Nieder Ingelheim in een landhuis buiten op de hoogte vanwaar men in de Rheingau neerziet. Daar sloot de offerwillige gade en lieve geestverwant van het tweede deel zijns levens hem de moede oogen den 19n Februari 1887. Den 23n is zijn stoffelijk overschot te Gotha tot asch weergekeerd. En thans is het schitterende vernuft gedoofd, het warme hart klopt niet meer, doch wij levenden bezitten zijne werken en in ons gemoed blijft hij leven. Een man van groote beteekenis, voor allen, een hartelijk vriend, voor velen, is van ons weggenomen.
Van voorgaand artikel bezit het Vosmaer-archief een drukproef met de in handschrift door Vosmaer aangebrachte korrekties. Die eerste versie drukken wij hieronder af. (Vosmaer-archief; A.R.A., den Haag; fotokopie M.M.) | |||||||
Eduard Douwes Dekker.Met diep leedwezen wijden wij een woord van vriendschap en hooge waardeering aan de nagedachtenis van den man met het volle hart en het volle hoofd, den buitengewonen geest, dien wij verloren hebben. Een deel van zijn land heeft hem miskend, een deel hem lief gehad en hoog geschat; het nageslacht zal in hem erkennen den zeer hoog begaafde, die een veelbeteekenenden invloed heeft uitgeoefend in staat, maatschappij en letteren, stout oorspronkelijk in den vorm, onafhankelijk van denken, schitterend van vernuft, een kunstenaar van den eersten rang. Wie het voorrecht van zijn omgang hebben genoten zullen hierbij willen voegen, dat hij, geweldig van moed en wilskracht, kinderlijk zacht was in ver- | |||||||
[pagina 151]
| |||||||
trouwen en vriendschap, grenzenloos in opoffering, geene behoeften kennend dan die van het gemoed en den geest. Zijn leven was, zooals hij placht te zeggen, ‘zeer vol.’ Van zijn 18e jaar - hij was in 1820 te Amsterdam geboren - tot het jaar 1856 leefde en werkte hij in het land, dat sinds hem Insulinde heet, het land dat hij hartstochtelijk heeft geliefd en verdedigd. Toen hij als adsistent-resident van Lebak zijn ontslag indiende, om het onrecht dat hij zag en niet kon stuiten, barstte, als een Merapi, de opgehoopte verontwaardiging los in cijfers en poëzie en het moederland rilde van den Max Havelaar. Hoe een man van veertig jaren, zonder letterkundige antecedenten zoo kon schrijven, was een raadsel, totdat de onlangs in het licht gekomen uittreksels uit zijn brieven van vóor dien tijd ons toonden hoe dezelfde geest reeds lang had gewoeld in zijn binnenste. De Havelaar die eene akte van beschuldiging was, werd opgevat als een kunstwerk. Dit en dat het onrecht bleef bestaan, vervulde den man, bij wien de scheppende dichter den praktischen hervormer in den weg stond, met smart en wrevel. Achtervolgens bliksemde zijn ongeëvenaarde pen; het waren:
Al sterren voor eene letterkunde, onvruchtbaar in onmiddellijke werking, als alle satyre, maar toch niet enkel duurzame monumenten van schrijversroem; ook langzaam werkend op de gevoelens van 't algemeen. Toen trad de Zaaier voort en spreidde de Ideën, en een deel viel in onvruchtbare aarde en bracht distels voort; een deel gaf vrucht, ook wel misbruikt of niet begrepen; een deel staat noch te velde met kostlijke bloemen doorsprenkeld. Het zijn die zinrijke aforismen in paradoxalen vorm, die idyllen, als de Sainte Vierge, dat maatschappelijk epos, als Woutertjes geschiedenis, dat diepgevoelde drama, als Vorstenschool. Tusschentijds broedde de geest, warsch van louter letterkundige verdienste, in het staatkundige. Een oogenblik - en het had weinig gescheeld of de naam Multatuli ware verbonden aan een geweldigen greep in het werktuig van Staat; - een andermaal, en hij schreef Pruisen en Nederland, een strijdschrift zoo geweldig van kracht als er weinige bestaan. Van alles heeft hij kennis genomen, van de staatkunde, de maatschappelijke nooden en beroeringen, van de wetenschap en de kunst, godsdienst, wijsbegeerte, taal, en onder dat alles door, of zijn leven een kamp was of eindelijk een stille rust met huislijk genot, altijd was zijn geest bezig of innig deelnemend in het leven van hen die hem lief waren. Waar anderen | |||||||
[pagina 152]
| |||||||
zich uitspanden met vermaak was zijn uitspanning te spelen met een kind, of een mathematiesch vraagstuk op te lossen, of een schaakpartij. In de laatste jaren kon hij den onlust om te schrijven niet overwinnen, dat is te schrijven voor het openbaar, want vele lange brieven, vol hart en geest en bruischende boutades schreef hij aan zijne vrienden, ten wier gevalle hem nooit iets te veel was. Een twintigtal jaren leefde hij buitenslands, de meeste jaren te Wiesbaden, dan in Geisenheim, eindelijk te Nieder Ingelheim in een landhuis buiten op de hoogte die in de Rheingau neerziet. Daar sloot de offerwillige gade en lieve geestverwant van het tweede deel zijns levens hem de moede oogen den 19n Februari 1887. Den 23n is zijn stoffelijk overschot te Gotha tot asch weergekeerd. En thans is het schitterende vernuft gedoofd, het warme hart klopt niet meer, doch wij levenden bezitten zijne werken en in ons gemoed blijft hij leven. Wat Nederland voor een zijner buitengewone burgers geweest is... dit staat niet ter onzer verantwoording. Wat hiervan zij, met trots slaat de dood alle kleinheid weg. Een man van groote beteekenis, voor allen, een hartelijk vriend, voor velen, is van ons weggenomen. Zijne asch ruste in vrede. |