Om misverstand uit den weg te ruimen, verklaar ik dat de meeningen der Sociaal-demokraten over de middelen ter verbetering van den treurigen toestand waarin 'n zeer groot gedeelte der bevolking van Europa verkeert, my voorkomen in hoofdzaak onjuist te zyn.
Nieder-Ingelheim (Rhynhessen), Multatuli
12 November, 1886
In dien brief schrijft hij verder: - ‘De loop der publieke zaak baart me veel verdriet. Het is den lieden, die wat te zeggen hebben, volkomen gelukt mij van de baan te dringen, vooral daar ik niet den minsten lust heb mee te dingen in het schreeuwen en kakelen, dat men ‘debatteeren’ noemt. In zekere omstandigheden is zwijgen 't welsprekendst.
‘En nog 'n reden weerhoudt mij van meespreken. Ik heb niet de minste kans begrepen te worden, zoolang de publieke opinie aan den leiband loopt van de partijschappen, zoo lang men niet begrijpt, dat 'n oordeel juist wezen kan, ofschoon 't niet past in zeker program. Ik leg me toe op “vrijzinnigheid” d.i. ik leg me bij elke kwestie de vraag voor: “wat is hier waarheid?” en tracht die naar m'n beste weten te beantwoorden, zonder eerst te onderzoeken of ik door m'n slotsom rechts, links of in 't midden kom te staan’. En verder:
‘Dat men mij bij 't waar blijken mijner meening (omtrent Indië) weer niet noemt spreekt van zelf. Ik mocht eens iets te zeggen krijgen en de schelmen ter verantwoording roepen die de volkswelvaart opofferden aan hun persoonlijke belangetjes! Daaronder zijn leden van alle partijen, behoudende liberale, orthodoxe, katholieke, vrijdenkers en wel is dit 'n reden voor al die heeren om mij niet aan 't woord te laten komen. Van hun standpunt hebben ze volkomen gelijk. Als 't Volk mij macht gaf, zou ik onverbiddelijk zijn in het Recht-doen. Het tuchthuis zou erbij te pas komen...’ (....)