Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 648]
| |||||
Utrecht 14 Augs 1886 Hooggeachte Heer! In orde ontving ik Uw schrijven van 1 Augs en het boek van vd LindeGa naar eind1., waarvoor ik U zeer mijn dank betuig. Ik had evenwel nog zooveel in orde te brengen (wanneer niet alles in orde is kan ik niets uitvoeren) dat ik eerst heden U kan antwoorden.- En dan moet ik U en Mevrouw in de eerste plaats de erkentelijkheid van mijne vrouw en van mij betuigen voor den heerlijken 28en Juli, dien Ge ons hebt bereid. De zes uren van ons verblijf ten Uwent zijn omgevlogen als zes minuten. - En ik ging van U, met nieuwen lust en grootere veerkracht tot den arbeid. - Groet Mevrouw hartelijk van ons en ook Uw Wouter, met zijn trouwe oogen. - Dr HartogGa naar eind2. is zeer gevoelig voor Uw waardeerend oordeel. Weldra komt er een tweede, wellicht vermeerderde druk. - Zoodra Dr v MansveltGa naar eind3. in de stad is, spreek ik hem over de zaakcholera-Dijes. - Ik zend U de preeken van den jongen vd HoevenGa naar eind4.. Tegelijk een boekje van KuenenGa naar eind5., waarin zeer beknopt de nieuwere beschouwing van het O.T. Om twee redenen zou ik U beleefd willen vragen hiermee kennis te maken. Ten eerste omdat de arbeid aan dat O.T. besteed een ware reuzenarbeid is; ten tweede omdat we hier weder een merkwaardig voorbeeld hebben van de stelling uit uw ‘Specialiteiten’. De eerste stoot in deze zaak is gegeven: niet door een theoloog of litterator, maar door een chirurg: d'Astruc.Ga naar eind6. De naam van het Opperwezen heet van Gen. I:1 - II:4a ; daarna regelmatig . In de St V.Ga naar eind7. is dit verschil weergegeven door: God en Heere God. En - waar de naamsverandering begint, begint ook een nieuw verhaal. Het heeft geduurd - zeventien eeuwen eer dit is opgemerkt, en de man, die het bemerkte was - een wondheeler.Maar, misschien is dit alles U reeds lang bekend. en dan vraag ik vergeving voor mijne mededeeling. - Uwe groote belangstelling in den Bijbel doet mij dit schrijven.- Met mijn keel gaat het weder iets beter. Ik geloof dat mijn spraakoefeningen mij nog het meest zullen baten.-
Hoe zou ik gaarne eens vele dagen met U willen spreken over alles. - Voorloopig zal dit niet kunnen. 19 September moet ik mijn | |||||
[pagina 649]
| |||||
werk weder opvatten. Ik zie er zeer tegen op. Niet omdat ik niets te zeggen heb. - De menschheid heeft het zeer noodig te worden warm gemaakt voor: deugd en voor eerbied. Vooral eerbied, de grond der deugd, is er zeer weinig. (Och, vergeef me, bid ik U, dat ik daar in het doceeren verval.) Maar ik walg er van, te moeten spreken voor ieder, die toevallig het pleizier heeft zich onder mijn hoorders neer te zetten. - O, ik begrijp zoo wat het U moet hebben gekost te schrijven. Ge hebt bladzijden doen drukken, die ik voor geen goud zou willen missen. Toch - wat moet het U hebben gekost! Ik ben jaloersch. Anderen, vele anderen, moesten dat niet kunnen koopen voor wat zilver, wat gij in uw beste oogenblikken hebt ontwrongen aan uw ziel. - Daar is een zeer schoone gedachte in die drie graden der maçonnerie.- Ge schrijft: ‘laat mij u kort toespreken.’ Hoe gemeenzamer - hoe meer ik mij vereerd gevoel. - Mij zij het toegestaan U nooit anders aan te spreken, dan overeenkomstig met den grooten afstand tusschen U en mij.- Ontvang van huis tot huis vele hartelijke en beleefde groeten en geloof mij met eerbiedige hoogachting Uw dw dr P.H. Ritter
|
|