Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 614]
| |
Bussum 23 Juni 86
Waarde heer Dekker! De herinnering aan den laatsten avond is mij bijgebleven als aan den mooisten avond van mijn reis. Het heeft mij ontzachlijk veel genoegen gedaan u gezien te hebben met uw lief gezin in uw poetisch huis op den eenzamen heuveltop. Ik zie het nog dikwijls voor me, den langen rechten weg naar boven, het huis in 't groen, - de blinkende kronkelende Rijn beneden - en Woutertje die met Witrok terug keerde en ons nawenkte. Ik heb een erg weemoedige indruk van dien tocht - zooals juist paste bij den mooien stille avond die het was. Ik hoor u nog zeggen: ‘Hé nog een heel leven te beginnen!’ en ik denk aan den tijd dat ik dat zelve zal zeggen tegen iemand die dan begint. Ik was erg getroffen door uw hartelykheid - al heb ik ook wel groote harde pillen van u te slikken gekregen - en ik heb al vaak zitten berekenen hoe het mij mogelijk zal zijn nog eens naar u te ontsnappen. Ik had eigenlijk sinds een paar jaar het denkbeeld, dat u boos op mij waart. Ik heb een brief geschreven - u zult hem wel niet meer hebben - met een sprookje - en uw zwijgen daarop deed me denken dat ik U een beetje geërgerd had. Toch zou ik dien | |
[pagina 615]
| |
brief nog wel willen schrijven en sturen want het blijft mijn antwoord op uw verwijt aan mij en mijn geestverwanten. ‘Op den verkeerden weg!’ hebt ge gezegd en die uitdrukking spijt mij bizonder. 't Is eigenaardig, dat Huët precies dezelfde uitdrukking voor ons gebruikte, maar veel heftiger uitgesproken en met een vuistslag op tafel. Wat bedoelt ge toch daarmede? Alleen om dat te hooren had ik langer willen blijven - als MarthaGa naar eind1. niet op een velocipèdeGa naar eind2. naar huis had moeten gaan. Als wij bij u waren gekomen en hadden gezegd: ‘Multatuli! wij wilden graag daar of daar naar toe, wij zijn maar vast aan 't wandelen gegaan, loopen we zoo goed?’ - dan hadt gij, den weg kennende en zelf op de plaats thuis behoorende waar wij heen wilden, kunnen antwoorden: ‘Neen, jongens, jelui bent verdwaald, zoo kom je er niet!’ Maar wie zegt u waar wij heen willen, - wie zegt u zelfs dat wij ergens heen willen. Om uw uitspraak te bevestigen staat u ten eerste te bewijzen dat wij een bepaald doel hebben, ten tweede dat het wetenschappelijk is een ander doel te hebben, of ten derde dat wij op deze manier ergens anders te land zullen komen dan waar wij verlangen. Gij zult inzien dat het geen van drieen gemakkelijke bewijzen zijn. De meeste menschen verbeelden zich een doel te hebben - en kunnen zich nooit begrijpen dat een ander niet datzelfde doel heeft. Als mijn vader paddestoelen zoekt dan wordt hij gewaarschuwd dat het vergiftige zijn, - hij is nog niemand tegengekomen die begreep dat het niet was om ze te eten maar uit ‘liefhebberij’. Het is de meest algemeene manie: te vragen: ‘waar dient het voor?’ Dit is zoo sterk dat als men voor zekere daden geen doel kan vinden en ze toch niet kan laten dan verzint men er wat op en stelt een groote abstractie als doel b.v. ‘de wetenschap’. Die ‘wetenschap’ is voor alle zoekers een heerlijke uitkomst. Het gezanik naar ‘het nut’ van al hun werk hield op. Zij hebben nu verlof gekregen niet meer direct op het voordeel der maatschappij of de prijs van het brood af te gaan, wat hun erg beperkte in hun bewegingen, maar te werken voor de wetenschap, het ideaal dat zij in de richting gesteld hebben van al hun neigingen. NaGa naar eind3. het nut van zoo'n ideaal vraagt men niet, dat is prozaïsch. Maar ieder heeft er vrede mee omdat het brood er werkelijk dikwijls goedkoper door geworden is. | |
[pagina 616]
| |
Dat fabriceeren van levensdoelen en het stellen van idealen vind ik een van onze merkwaardigste uitvindingen. Het komiekste ideaal is ‘vooruitgang’. Dat doet mij denken aan iemand die de punt van zijn neus als mik neemt om te weten hoe hij loopen moet. Wij gaan, dat is zeker, wij gaan - maar welke onzin te zeggen dat wy ergens heen gaan, alsof de wereld een buitenpartij was, dat wij vooruit, achteruit of op zij gaan - wij kunnen even goed met LucretiusGa naar eind4. volhouden dat de heele boel valt altijd door. Dat zijn allemaal gevolgen van het toepassen van eindige begrippen op oneindigheden, van relatieve begrippen op het heelal zonder relatie, evenals het bewijs van VoltaireGa naar eind5. dat er een God moet zijn waar er een wereld is, omdat er een architect moet zijn waar een huis is. En nu zegt Multatuli dat wij met onze sonnetten met ons verzenmaken, met onze kunst, onze dierbaarste liefhebberij ‘op den verkeerden weg’ zijn. Is het niet alsof ik u hoorde zeggen dat die boom den verkeerden weg op groeit, of dat die waterval blijkbaar verdwaald is? Er zijn individuen die een duidelijk doel noodig hebben, hervormers, socialisten, politici - maar dat doel hebben zij noodig om hervormer of socialist of politicus te zijn, dat doel is hun een middel - en wat zij zijn zijn zij uit neiging, omdat zij het moeten zijn. Een artiest heeft geen doel maar alleen neigingen die hem tot bevrediging daarvan dwingen - of neen! niet eens tot bevrediging - zij dwingen hem tot voortbrengen met of zonder bevrediging. Hij produceert omdat hij wil produceeren, en naar andere redenen vraagt hij niet. Wy moeten niet spreken alsof wij getrokken werden door de toekomst, maar alsof wij gedreven werden door 't verleden. Er is geen ‘zichtbaar streven’ daar of daar heen, zooals de eeuwig herhaalde uitdrukking luidt. Streven is een bekrompen menschelijk begrip - een uitdrukking van onze kortzichtigheid en tijdelijkheid. Maar in den gang der dingen en ook in onze neigingen is geen streven. Zeg niet dat dit even als de nieuwigheden van NietscheGa naar eind6. een woordenkwestie is. Deze woorden zijn groote begrippen en hebben geweldige gevolgen op ons denken en handelen. Verandering | |
[pagina 617]
| |
van deze begrippen is even belangrijk als de verandering in de teleologischeGa naar eind7. wereldbeschouwing die door DarwinGa naar eind12. is gevallen en er heel nauw mee samenhangt. Hoe heb ik zelf niet getobtGa naar eind3. over het wonder dat alle menschen naar geluk streven, en toch te gelijk naar kennis streven hoewel zij allen weten dat kennis meestal het tegendeel van geluk brengt. Dat niemand arm van geest wil zijn - hoewel zij weten dat den armen van geest het koningrijk Gods is. Wij streven niet naar geluk, noch naar bevrediging - wanneer we daaronder bepaalde idealen verstaan die op een bepaald oogenblik bereikt kunnen worden. Wanneer er iets geluk of bevrediging kan genoemd worden, is dat het voldoen van onze neigingen de wordende, aanhoudende daad. Gelooft ge niet dat het goed voor ons is beter te beseffen en te onderscheiden wat er in ons omgaat? Ik begin bang te worden u deze dissertatieGa naar eind11. te sturen. Misschien was uwe uitdrukking niet eens zoo bedoeld als ik hem opvatte en eenvoudig een gangbare expressie voor een andere bedoeling. Ge hebt ook gezegd dat we berouw zouden hebben van onze handelingen. Dat is natuurlijk mogelijk, hoewel het nog geen bewijs zou zijn dat wij niet goed gehandeld hebben. Want er is eigenlijk ééne kwestie die voor ons en voor ieder kunstenaar, misschien voor ieder mensch het meeste belang heeft. Is ons werk ons handelen en spreken echt - is het waar - Hebben wij ernstig en eerlijk gedaan wat goed was in onze oogen, zijn onze meeningen zuiver onze gedachten natuurlyk en juist geweest, zooals zij moesten voortkomen uit onzen aard en neigingen, zijn wij niet valsch geweest tegenover anderen en onszelven. Alleen, als dat niet zoo was, kan ik mij thans voorstellen berouw te zullen krijgen. Maar wie weet hoe wij allen later worden!-
14 dagen is dit blijven liggen. Ik had nog zooveel te schrijven - maar als ik daarop wacht komt deze nooit weg. Over van Deyssel's brochureGa naar eind8. had ik willen schrijven. Hoe vindt ge die? - onzin? bombast? borrelpraat? - Ik ben op alles voorbereid - maar zeg mij hoe ge het vindt. Ik vind het goed, omdat het mooi en sterk en schitterend is. Het is vol van de meest onmaatschappelijke ondeugden maar dat kan mij niet schelen evenmin als zijn doel. Het is niet sympathiek maar het is groot en mooi. | |
[pagina 618]
| |
In deze 14 dagen ben ik in de faculteitGa naar eind9. opgenomen en is Goes van de beurs gedrongen.Ga naar eind10. Ik weet niet wat eervoller is. Ik hoop dat gij mijn dissertatie ontvangen hebt. Ik begin werkelijk al aardig praktijk te krijgen. Het kost mij alleen verdriet door het ouwelijke gevoel als vertrouwde en raadsman beschouwd te worden. De denkbeelden ‘getrouwd’ ‘praktijk’, ‘raadsman’, ‘huisvriend’ - stapelen zich op tot een berg van ouwelijkheid die mij in al mijn bewegingen hindert. Ik was altijd gewoon als ik buiten was in een flanellen hemd te loopen, in 't gras te liggen en te doen als een jongen. Ach! - daar begint het al en het eindigt met valsche tanden en rhumatiek. Ik heb veel over uw kwaal gelezen het spijt me dat ik u niet eens onderzocht heb. Eigenlijk asthma is het zeker niet. Ik wilde nog graag eens naar U toe. Wie weet met volgende juni! Vele vele groeten aan uw lieve vrouw - ook van de mijne uw Frederik van Eeden |
|