Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[11 januari 1886
| |
[pagina 545]
| |
32) Intusschen is dat niet verzonden, en besloot je papa liever zelf te gaan om dien heer te spreken. Dit geschiedde den 21sten Juni. Maar toen hy daar was, en reeds onaangenaam gestemd, daar de heer B. niet zeer vlug van begrip scheen om zyne aanmerkingen te vatten, werd hy bovendien in zyn onderhoud nog by herhaling gestoord door klerken die iets te vragen hadden, en die de heer B. dan met een: Entschuldigen Sie! te woord stond! Toen dit voor de tweede maal gebeurde, stond je papa op zeggende dat zyn tyd kostbaar was, en dat, indien andere zaken voorgingen hy den heer B. niet wilde ophouden. ‘Wees zoo goed my myn papieren en uw nota te doen toekomen’, zeide hy. En zoo vertrok hy en bleef de zaak in status quo. En lieveling, zoo is ze ook nu nog! Je papa heeft van andere kanten gehoord dat de toestemming van zyn kinderen noodig is voor eene adoptie - en dan, we hebben altyd veel moeilykheden en veel bezwaren, en de zaak is uitgesteld en uitgesteld, en ik ben bang dat het tot eene adoptie, zoodat je onzen naam van rechtswege zult kunnen dragen, nooit komen zal! Dit is wel jammer myn kind, myn lieve schat! Ja er zyn meer dan zes jaar voorby gegaan sedert ik deze eerste bladzyden schreef. Je bent in dien tyd al een groote jongen geworden, over een paar dagen wordt jeGa naar eind6. 10 jaar oud. en myn lieve kind, je weet nu ook reeds dat je niet ons kind geboren bent. Het was in Oktober 83 dat ik het je meedeelde. Reeds lang voor dien tyd hadden wy er met zorg aan gedacht dat je dit wellicht ter ongeschikter plaats en tyd, het zy dan met boos opzet of uit onnadenkendheid, van anderen hooren zoudt. Ook vreesden wy dat het bericht je meer zou aandoen naarmate je ouder werd, kortom, we spraken en peinsden dikwyls over dit alles, en wat de beste wyze zou zyn om je intelichten. En zie, daar gebeurde het dat wy met ons tweetjes waren, jy en ik, en dat je klein hoofdje vol vragen was over je eerste levensjaren, wat voor my soms wel wat pynlyk kon zyn. - En ma, worden alle kinderen altyd zóó geboren van de moeder? vroeg je, als een praatjes maker die je was. Want je meende het antwoord heel goed te weten en je was heel verwonderd toen ik, de gelegenheid schoon ziende, moed vatte en zeide - Neen myn jongen, niet àltyd! - Niet? Hoe dan, ma, hoe dan? | |
[pagina 546]
| |
- Soms krygen een vader en een moeder hun kind... anders! Dan is het alleen het kind van hun hart. En zoo myn jongen, kregen we jou! - Ma! - Je was ergens anders geboren, en daar was je te veel, daar was geen plaats voor je, en toen hebben wy je genomen. - O ma! - Ja myn schat. Zie je, je bent maar niet zoovanzelf aangekomen; Maar we verlangden naar een kindje, naar jou. en toen hebben we je genomen met keus, met onzen wil... - Dat is nog meer! - Ja, zeker, dat vind ik ook. - En dus ben ik niet van jou geboren? En o lieveling hoe teeder sloot, drukte je je tegen my aan! - Neen, maar des te meer ben je ons kind onzen jongen, des te meer hebben we je lief! Zoo ongeveer was ons gesprek. En je vroeg ook naar... die andere vrouw - en ik beantwoordde al die vragen zoowat zoowat - om niet door afwyzen nog meer te prikkelen. En toen hoorde papa wat wy besproken hadden - en het eind was dat we elkaer nog meer liefhadden. en wy waren bly dat je het groote geheim zoo betrekkelyk kalm hadt opgenomen. Sedert kom je soms op de zaak terug, en je vraagt soms naar die... vrouw - de andere. maar zelden of nooit naar je vader. Het eenige waaruit me blykt dat de zaak je onaangenaam aandoet, is dat je ons vraagt het toch aan niemand te zeggen, die het niet vanzelf reeds weet.
Dus, myn kind, myn Wouter, myn lieveling! de vrouw die je het aanzyn gaf was Adelheid Berman, weduwe van den freiherr von Gugel, en de man die voor het gerecht erkende je vader te zyn was Eduard Bernhold, majoor der infanterie by het beyersche leger. - Om nu myn verhaal te vervolgen waar ik het in Dec 79 afbrak, moet ik terug gaan naar het eerste bezoek van frau von Gugel op den 20sten febr. 1878. Zy was gejaagd en onrustig. Ze vertelde hoe zy voor korten tyd de hand had gebrand door het springen van een glas waarin ze kokend water schonk. Ze zeide me dat ze een dochtertje had dat schoolging, maar dat ze de moeder was van het | |
[pagina 547]
| |
kind dat haar by me bracht, zeide ze niet. Intusschen voelde zy dat ik het gissen moest, en by het vertrek toen wy elkaer de hand drukten, zeide zy: ‘ach, ich würde nicht gar so zurückhaltend sein, wenn es nicht eine so furchtbar discrete Sache war!’Ga naar eind1. Ik had haar een en ander hooren vertellen over de verhoudingen, zooals ik je vroeger al beschreef, ik van myn kant had gezegd dat ik zeer gaarne het kind zoude zien, en zy hadt beloofd maatregelen daarvoor te nemen, iets anders was er door dit bezoek niet bereikt. Frau von Gugel had my gezegd dat zy niet in Wiesbaden woonde en spoedig vertrekken zou naar Wurzburg vanwaar ze my nader zou schryven. Daarop volgde haar briefje (Byl 5) waarop ik antwoordde, ongeveer als het concept aan de keerzyde. Gelukkig kwam daarop den volgenden dag een brief van den heer Bernhold (byl 6), wiens verhouding tot het kind ik terstond giste. Zyn toon, het noemen van zyn naam dat alles was my aangenaam. De toon van den persoon die fr v. G vergezelde was niet fyn, in tegenstelling met hem was er gemoed in de brieven van den heer B, even als in zyn doen en laten. De brieven sluiten allen aan elkaer, en door de tusschenvoeging van myn antwoorden, kan de geheele toedracht je duidelyk worden, myn jongen!- Nadat ik myn brief (byl 6a) den 23sten febr. verzonden had, kreeg ik nogmaals een kort bezoek van fr. v. G. en dit was de laatste maal dat ik haar zag. Ze was alleen, en het kwam me voor dat ze niet zonder opzet het schemeruur gekozen had, ze was nog gejaagder dan de eerste maal. Behalve over de reis van het kind, (zooals blykt uit Byl 7) roerde zy ook de geldzaak aan. Ze zeide me dat de moeder van het kind alleen het vruchtgebruik had van het vermogen van haar overleden man, dat aan haar kinderen behoorde. Dat het onwettige kind op niets aanspraak had, enz. enz. De moeder zou, als dit verlangd werd, gaarne al het mogelyke doen, maar dit zou uit den aard der zaak slechts weinig zyn. Ik begreep myn beste jongen, dat dit bezoek en deze betoogen waren uitgelokt door myn antwoord (byl 5a) en dat het streven was zoo weinig mogelyk voor het onwettige kind te doen. Een vermogen van eenige beteekenis hadden wy ter wille van het kind niet mogen afwyzen, een paar honderd, of een paar duizend mark waren my onverschillig, ja tegenover het kind nam ik ze liever niet aan. en ik was wel overtuigd dat dek het geheel met me eens zou | |
[pagina 548]
| |
zyn! Toch by het blykbare verlangen der moeder om haar kind zoo goedkoop mogelyk van de hand te zetten, zeide ik dit niet uitdrukkelyk. Ik zeide met een soort hoogheid dat dit nevenzaken waren die my weinig bekommerden, maar dat in elk geval de rechten van het kind moesten gehandhaafd worden. Zy sprak my ook over het komen van het kind, en over twee vrouwen, zy wist niet wie van de beiden het kind zou begeleiden. Hierop komt zy terug in haar brief (byl 9) uit Wurzburg. Uit byl. 7 blykt dat ik toen op het punt van te gemoet reizen meer beloofde dan ik by nadenken goedkeurde. De heer B. scheen dit te begrypen en was als altyd taktvol en voorkomend. (byl 8) Daarna volgde weder een briefje van de altyd nog onbekende. Ze spreekt van twee vrouwen, niet wetende wie je brengen zou. Die je bracht was frau Wolf myn lieveling. Dat was de vrouw die je verzorgd heeft van toen je drie dagen oud was, en die je by my bracht. Maar deze vrouw wist niet wiens kind je was. Die je by haar bracht en aan wien zy verantwoording schuldig was, dat was de heer B. en ze scheen te meenen dat de lange, slanke vrouw uit Wurzburg je moeder was. Ik kende in dien tyd de naam van fr. v. G ook nog niet, en begreep dat zy verkeerd was ingelicht. Aan fr. Wolf was opgedragen eerst nr Wurzburg te reizen, en toen had zy gemeend dat die dame zelve het kind tot zich zou nemen en opvoeden met haar overige kinderen. Ze zeide me dat ze dit gevreesd hadt, omdat daar aanhuis alles schraal en krap toegemeten was. Wie die dame in Wurzburg is die je geheim kent, weet ik niet. De heer B. heeft ons nooit van haar gesproken. De ongeteekende briefjes van fr. v. G. (byl. 9, 10 en 11) met hare geheimzinnigheden enz namen my niet voor haar in. Geheel anders was de toon van den heer B in byl 12! En toen, den zevenden Maart, des avonds tegen zes uur ontving ik een telegram dat je dien avond verwacht kondt worden. Het stortregende, ik zond het meisje naar den trein, maar gelukkig te vergeefs. Den volgenden morgen was ik nog niet lang op toen er een rytuig stil hield. je hadt in Mainz overnacht, en daar kwam je nu met een eersten trein, en op de arm van frau Wolf werd je binnen gedragen. Onze jongen van nu, òns kind! Je kwam in storm en regen, het deed me zoo aan, en nu nog! | |
[pagina 549]
| |
Je was een flinke gezonden jongen, met roode koonen, en je maakte een geweldige opschudding in onze kleine huishouding! Je trok het tafellaken met al wat er op was naar je toe, gooide de kopjes om, enz. De groote vogelkooi trok dadelyk je opmerkzaamheid, maar toen ik je Speykje, die in een klein kooitje er op stond, wilde laten zien rondvliegen, greep je naar hem met je kleine vuistjes, en weldra hield je zyn veeren in de hand; zoodat ik Speykje weer in zyn kooitje zette tot ik die kleine wildeman een beetje getemd had. Na het ontbyt kreeg je een lauw badje, en ik zag nu wat een welgemaakt jogje je was; daarna werd je in 't bedje gelegd dat ik al voor je gereed had staan, en kon ik eens met fr Wolf praten, d.w.z. over het kind, niet over zyn familie-zaken, die ik niet kende, maar waarin ik bemerkte dat ook zy niet thuis was. - Ze zeide me hoeveel ze van je hield, dat ze je gekregen hadt toen je drie dagen oud was, en dat ze je altyd zelf had verzorgd en verpleegd. Zy was de weduwe van een dokter, meen ik, en woonde by haar ouders die een wirthschaftGa naar eind2. hadden in Gössweinstein. Ze gaf my haar kaartje en de photographie van G. die je hier by vindt (byl 38) Zy zelf hadt een zoon (van 13, 15 jaar) maar jy lag haar nader aan 't hart, en ze vond het heel erg je aftegeven. - Ik zeide half om haar te troosten: ‘als hy het my te lastig maakt krygt u hem weer!’ ‘O, neen, antwoordde zy, daar denk ik niet aan, als u hem eens hebt zult u hem houden! - Is hy een hartelyk kind? vroeg ik - Nu, dat zult u voelen eer veertien dagen verloopen, als hy zyn armpjes om uw hals slaat! Ik gaf haar het briefje dat de heer Bernhold my voor haar gezonden had. Ze las het, en zeide toen dat hy haar meedeelde dat ze of blyven of gaan moest naarmate ik 't van haar verlangde. We bespraken dat toen, en dat een lang afscheid tot niets leidt. Ook dat ik het kind niet aan my zou kunnen wennen zoolang zy met hem bleef. Genoeg, ze vertrok nog dien avond weer nr Mainz. Je speelde met Koen Haspels die by my logeerde myn lieveling, en toen kuste fr Wolf je en zei je schreiend vaarwel. Maar je was midden in het spel en lette er niet op, je wist ook niet dat zy vertrekken wilde - Je speelde nog lang door, maar toen de avond begon te vallen stak je bedrukt een vinger in den mond en riep: mama! Je liep om de tafel heen en toen ik by je kwam stootte je me | |
[pagina 550]
| |
weg en al huilend en loopend riep je: mama! en ik kon je niet troosten. Het was heel pynlyk maar ik dacht dat je die smart eens moest doormaken, en toen je lang gehuild had nam Koen je op, en lag je in bed. ik ontkleedde je toen terwyl je daar lag, en huilende sliep je in. Ik zat aan je bedje en beloofde je lief te hebben myn leven lang en dat je 't my vergeven zoudt dat ik je dit had aangedaan. Den volgenden morgen werd je vroolyk wakker, en Koen was een heerlyke speelkameraad voor je, van wien je spoedig veel hield. Daarop volgden nog twee naamlooze briefjes van frau v. Gugel. (byl 14 en 15) Ik beantwoordde ze niet. Dat vragen naar de kleertjes - och! Frau Wolf had je goed verzorgd, je was gezond, flink en frisch - en ik kon ook zien dat ze haar best had gedaan je mooi te maken voor de reis. Maar je hadt maar twee hemdjes, zoodat ik aanstonds voor ondergoed moest zorgen, wat ik trouwens heel graag deed! Ook had je geen andere schoenen dan een paar nieuwe leere laarzen die tweemaal te groot waren, en slechts een jurk (een roode) die je aan hadt en die heel ruim en wyd was; ik heb er de helft af en uitgesneden en het een beetje vermaakt, zoodat je het in huis dragen kondt, en zoo afgedragen is hy nu nog in het archiefje; met de winter mantel en hoed die je aan hadt by je komst, maar die ik daarna niet meer gebruikt heb. In de hals onder het jurkje droeg je aan een zwart koordje de amulet, die ik als herinnering bewaarde en met de photographie en de twee visite kaartjes in een enveloppe deed (byl 38). Ja, je hadt een amulet om, en fr. W. vertelde me dat je al een kruis kondt slaan, wat je op haar verlangen dan ook werkelyk zoowat deed. In den laatsten brief dien ik van frau v. G. ontving, vroeg ze my haar voorgaanden niet te beantwoorden, en gaf my het adres van den heer Thönges op. Maar vooreerst niets bepaalds te zeggen hebbende, daar ik altyd nog alleen was en dus nog geen vast besluit genomen had, gaf ik daaraan voorloopig geen gevolg. In tegenstelling met fr. v G alweer drong de heer B my niet tot een besluit, ja, hy waarschuwde zelfs tegen overhaasting. In zyn brief No 17 (die in zyn brief byl 22 aangehaald worden) geeft hy eenige opheldering. Vergelyk dezen brief met wat fr. v. G my by haar eerste bezoek meededeelde! Ja, dit is dezelfde geschiedenis wat de | |
[pagina 551]
| |
feiten betreft, maar hoe anders van indruk en stemming, niet waar? Intusschen was je papa thuis gekomen en kreeg je lief. En zie daar, den 20sten Juli '78, toen wy nog laat aan het ontbyt zaten, werd de heer Bernhold aangediend. Hy was een lange forsch gebouwde blonde man, aangenaam van toon en manieren. Ik zag geen gelykenis met u myn kind, maar hy zag gelykenis in u en haar. Ik ontving hem eerst alleen later spraken hy en je papa en den volgenden dag, ik meen een zondag, brachten wy een groot deel van den dag samen door. We haalden hem af uit het Victoria hotel om een tour te maken, jy ging met Lize, het kindermeisje een eindje mee, later zetten we je af, en dineerden by Dahlheim waar Chateleux die toen by ons logeerde, zich by ons voegde. Na het middagmaal, wandelden wy langs Röder en Dotzheimerstrasse naar huis, waar de heer B. nog wat by ons bleef zitten praten op 't balkon, en tegen den avond keerde hy terug nr zyn hotel. Zooals ik reeds zeiddeGa naar eind7. de heer B. was beschaafd en aangenaam en bezadigd in zyn gesprek. Wy deden hem geen vragen, maar soms was er aanleiding om een of ander te zeggen, en dan scheen hy niet achterhoudend. Langs het Wiesbader oogziekenhuis rydende vertelde hy dat hy daar, na den franschen oorlog geruimen tyd had doorgebracht. Ik wist reeds dat hy in dien oorlog twee zware wonden bekomen had. De eene arm was hem nagenoeg afgeschoten, en toen hy uit zyn bezwyming ontwaakte nam hy ze op met de andere hand en zocht zoo hulp. Die arm is toch nagenoeg volkomen hersteld. Ik vroeg hem of hy ook aan de oogen leed door eene verwonding. ‘Neen, niet direct, maar zyn geheele gestel was aangegrepen en door de zenuwen waren ook zyn oogen aangedaan, zoodat hy langen tyd blind was geweest.’ Zoo althans heb ik begrepen myn kind. De vrees voor onbescheidenheid hield my van vragen terug, want natuurlyk bracht ik het verblyf van den beyerschen officier in Wiesb, in verband met zyn kennismaking met fr.v.G. die in Wiesb. woonde. Zy zal daar geweest zyn omtrent '73, '74, terwyl myn kind geboren is in Jan 76. Van frau v. Gugel zeide hy in hoofdzaak wat we reeds wisten. Hy zeide dat ze schoon en beminnelyk was en jong zynde een ouden ryken man had gehuwd, en dat ze, te vroeg, weduwe geworden was. Hy zeide ook, dat hy haar gaarne getrouwd had, om haar | |
[pagina 552]
| |
zelfs wil, want ze hadt wel een stevigen steun noodig, en ook om der wille van het kind. Maar zy had niet gewild. Hy had haar zoo gaarne tot staan gebracht, en getracht haar te redden, want hy vreesde dat ze op een hellend vlak stond, en dat het van erger tot erger met haar zou gaan - maar zy had niet gewild. Hy had het uiterste beproefd, maar het was afgestooten op haar. (nu weet je, lieveling in zyn brief byl 37a zegt de heer B dat zy by het aangaan van een 2de huwelyk de beschikking over het vermogen van haar kinderen zou verloren hebben.) Het kind tot zich te nemen was hem in zyn positie ondoenlyk, hy zou daardoor zyn loopbaan in de waagschaal hebben gebracht, en daarom was hy ons dankbaar dat wy het wilden beschouwen als ons eigen. Want dat waren wy toen reeds besloten te doen, en hadden je al heel lief. Er werd veel gesproken over de adoptie en hoe dat te bewerken. De heer B. was niet dringend, maar voorkomend en bereid om te helpen. hy beloofde de noodige papieren te zenden. Hy vertelde ook o.a. dat hy een groot liefhebber van schaken was en dat dit spel byna zyn eenigst verzet was geweest by al het doorgestane leed. Zie ook zyn brief byl 19! Ook vertelde hy myn kind dat hy aanvankelyk het plan had gehad veearts te worden. Ik lette daar toen niet zoozeer op, maar later heeft jou groote liefde voor beesten er my dikwyls aan doen terug denken. De brief (byl 19) is de eerste dien de heer B. aan je papa richtte. Met brief 20 zond hy ons de doopakte en het bewys van inenting. Uit myn antwoord daarop van 26 Sept. blykt dat wy toen op de geboorte akte wachtten om verdere maatregelen voor de adoptie te nemen. Het byschriftje van je papa (door my gecopieerd) zal je doen zien myn jongen dat hy je toen reeds liefhad en voor niets meer had willen missen. Zyn liefde spreekt overigens uit alle brieven die hy aan den heer B. gericht heeft. Eindelyk met den brief van 28 Oct (byl 21) ontvingen wy ook de geboorte-akte. Jammer genoeg juist tegen den tyd dat wy begonnen te denken aan een reis naar Holland; Je papa wilde weer voordrachten gaan houden, en wy zouden meegaan - de demarches voor de adoptie moesten dus nog worden uitgesteld. Ik schreef dit ook aan den heer B. (byl 22a) En ziedaar in Holland zynde, we logeerden juist in Hoorn by tante Christine ontvingen | |
[pagina 553]
| |
wy den brief van 30 Maart (byl. 23). Ik kan de gedachte niet van my zetten dat het fr. v.G. was die de aanleiding gegeven had tot deze, wel eenig ongeduld verradende vragen. - Je papa telegrafeerde en ik schreef. maar van dezen brief is geen copie. Ik moet evenwel, in antwoord op het gezegde dat de curatel behördenGa naar eind3. op eene beslissing aandrongen geschreven hebben, dat wy volkomen bereid waren het kind aantenemen, en dat zoo van de andere zyde iets gedaan kon worden om de zaak te bespoedigen dit ons aangenaam zou zyn, en men geheel op ons kon rekenen. Aan zulk eene uiting sluit dan ook myn brief (byl 24) aan. Ik schreef dien niet zeer lang nadat wy uit Holland teruggekomen waren. Het was dat jaar zeer lang koud. Den eersten mei waren wy in Arnhem by tante Jet en oom Obé, maar er was nog geen blaadje groen aan de boomen en voortdurend woeien koude oosten winden. Wy kwamen met ons drieen thuis in Wiesbaden einde Mei of begin Juni, en daarop schreef ik het briefje byl. 24. Eerst einde Aug. kwam daarop een kort antwoord, en na myn schryven van 6 Okt en 22 Nov, die ik in den aanvang van dezen afschreef, antwoordde de heer B. den 26 Nov. (byl. 26) Hy deelt ons daarin o.a. mede dat hy voor korten tyd voor het gerecht dat op zekerheid aandrong verklaard had, dat hy zonder er de moeder mee te moeien zeitlebensGa naar eind4. de zorg voor het kind op zich nam. Dit stond natuurlyk onze adoptie plannen niet in den weg, en over dit laatste punt geeft hy eenige opmerkingen ten beste. Je weet nu hoe je papa die zaak toen met ernst wilde aanpakken, en ook hoe onze eerste poging afbrak... Later is er geen gevolg meer aan gegeven - tot nu toe niet! Ik herinner me niet myn jongen of wy den heer Bernhold onze ondervindingen met den heer Brück meedeelden - eigenlyk vermoed ik dat dit verzuimd is. Eerst dachten we over andere wegen om het beoogde doel te bereiken, en stelden uit. Maar je zult het wel inzien als je dit leest, papa heeft altyd veel gedachten en zorgen, en is schuw voor vele en velerlei aanrakingen en aandoeningen. Kortom, er is geen werk meer van de zaak gemaakt, en onze briefwisseling met den heer Bernhold is gestaakt. Ik heb nog twee brieven van hem van Jan. en Juli 80, die ik, ofschoon ze weinig ter zake doen, om der volledigheid wille by de anderen voeg (byl. 34 en 35.) | |
[pagina 554]
| |
Den 1sten februari 83 ontvingen wy van frau Arnold in Wiesb. het bericht dat fr. v. Gugel overleden was. (byl 36) papa schreef daarop aan den heer Bernhold, het concept van dien brief vind je in byl. 37. Lieveling, we gisten wel dat de erfenis in geen geval noemens waard zou zyn, en het was ons liever dat je niets bezat, vooral omdat het bezit van eenig vermogen de ‘curatel behörden’ of voogd allicht zou genoopt hebben, zich met je te bemoeien, wat tot nu toe het geval niet was. Papa maakte alleen werk van de zaak, opdat er gedacht zou worden aan je rechten, en om verantwoord te zyn, niet omdat hy hoopte dat er iets voor ons kind ontvangen zou worden. In byl 37a zie je hoe de heer B. antwoordde, en belooft op de zaak terug te komen. Papa schreef hierop dat hy zyn ‘ZartgefühlGa naar eind5.’ tegenover de wettige kinderen van fr v. G. begreep en billykte, en dat we zyn verdere berichten afwachtten. Nu is er sedert dien tyd niets meer van hem tot ons gekomen, zoodat ook die zaak nog hangende is. - In de gegeven omstandigheden, is er dunkt my evenwel niets van te verwachten! Frau von Gugel woonde in Wiesbaden en is ook overleden in een huis in de friederichstrasse op de hoek van de straat waarin de veemarkt is (de naam is my ontschoten) en aan de zyde van de veemarkt. in de buurt alzoo van de roomsche kerk. Beneden in het huis was een papier en schryfbehoefte winkel, steeds vol roomsche bybels, prentjes enz. Myn indruk van haar is dat ze als meisje niet veel opvoeding gehad heeft - ik gis dus van klein burgerlyken afkomst, gehuwd om andere redenen dan van het hart. Later heeft haar vurig gestel- Maar ik breek af. dat zal je alles zelf denken. Soms ook is de gedachte by my opgekomen, of ze wellicht actrice geweest was? Hoe 't zy, nu is ze dood! Je hebt geen liefde van haar ontvangen myn jongen, maar ze moet veel geleden hebben. Laat haar rusten in vrede! Je bent nu òns kind, van papa en my, en al zyn ze niet wettig nog, je kent ze al zeer goed de rechten en rechtjes die je hebt op en in ons hart. Dag myn kind, myn Wouter! Wanneer zàl je deze woorden | |
[pagina 555]
| |
lezen - en - en - o wat 'n al vragen, wellen er by die gedachten op, en wat 'n al wenschen. We hebben je zoo hartelyk lief, myn jongen. Mocht by jou nooit je vurig gestelletje de heerschappy krygen, noch over je lief hart, noch over je helder hoofdje. Vaarwel myn kind onze Wouter! |
|