Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMultatuli.
| |
[pagina 476]
| |
ne bedoelingen te zijnen aanzien tijdelijk er aan moeten geven. Ons bezielt een gevoel van haat jegens hem wegens het geld dat hij ons kost, de vernederingen die hij ons op den hals haalt, de bloedbelastingen die hij van ons heft. Wij loochenen niet dat wij bezig zijn een ouderwetschen indischen verdelgingsoorlog te voeren. Zoo dacht men in Nederland niet, toen Multatuli optrad. De groote Javasche oorlog, uit welken wij hem in zijn dagboek eene herinnering van derden zagen opteekenen, behoorde tot een vergelijkenderwijs langverleden tijd. Eene eeuw van altoosdurende vrede scheen aangebroken. De inlander was een ongewapend en weerloos veldarbeider geworden, vruchten telend voor onze europesche markt. Gewillig liet hij met den rotan zich drillen. Zijn lot wekte deernis. Het waren de wittebroodsweken onzer voorstelling van den Armen Javaan. En dit is niet het éénig onderscheid tusschen toen en thans. Ons is tegenwoordig het denkbeeld niet vreemd dat Nederland ten aanzien zijner koloniale wingewesten in den toestand van Beijaert verkeert, het strijdros van Reinout van Montalbaan in den middeneeuwschen roman de Vier Heemskinderen, toen het verdronken zou worden in de Oise. De molensteenen aan den hals en de voeten, zeggen wij, welke door hunne zwaarte Nederland naar den afgrond dreigen te slepen, heeten Java, Sumatra, Borneo, Celebes, en verdere eilanden van den Archipel. Naar de formule van den wijsgeer Herbert SpencerGa naar eind1. begint zich onder ons de overtuiging te vestigen dat zulke kolonien, indien men de oorlogs- en de administratiekosten in rekening brengt, in den regel aan het moederland groote verliezen berokkenen. Te Amsterdam is de meening voorgedragen dat, moesten wij te eeniger tijd Indie missen, Nederland daardoor niet zou ophouden Nederland te zijn, en wij dan in elk geval nog gelijk zouden staan met Wurtemberg. Twintig of vijfentwintig jaren geleden luidde, wanneer men te Amsterdam en in Den Haag voor een keer aan het trekken of kaartleggen ging, het horoskoop geheel anders. Ook toen wel is waar hoorde men nu en dan Nederland als een drenkeling en schipbreukeling voorstellen, niet in staat den wal te bereiken of het zoo lang uit te zingen tot hij door voorbijvarenden opgevischt en aan boord genomen wordt. | |
[pagina 477]
| |
Maar tegenover dit beeld van den zinkenden passagier stond dat der weldadige Koloniale reddingsboei, ligter dan het water en den ongelukkige, zoo hij niet zwemmen kon of zijne krachten door het langdurig zwemmen uitgeput waren, een providentieel steunpunt aanbiedend. Indie, redeneerde men toen, Indie is de kurk waarop Nederland drijft. Zoo stonden de zaken ongeveer toen Max Havelaar verscheen. Multatuli nam het beeld der reddende kurk, aan hetwelk eene financiële of kruideniers berekening ten grondslag lag, niet over. Zijne oorspronkelijkheid noch zijne poëzie gedoogden dit. Evenmin wraakte hij het. Hij gaf er een ander voor in de plaats. Volgens hem lag er tusschen Oostfriesland en de Schelde een roofstaat, niet ongelijk aan het Algiers der 17de eeuw, waar, indien er geld was, de Staten-Generaal den admiraal De Ruyter heenzonden, met last zoovele Christenslaven vrij te koopen als de begrooting van Marine toen veroorloofde. Multatuli, geheel onder den indruk van mevrouw Beecher Stowe's Negerhut, en niet vermoedend dat in dien eigen stondGa naar eind2. ToerguéneffGa naar eind3. bezig was met minder hartstogt aan de ketenen der russische lijfeigenen te schudden, Multatuli generaliseerde, op grond eener kortstondige persoonlijke ondervinding, het bijzonder lot der Bantammers, en schilderde de volken van den Maleischen Archipel in het gemeen, met Java aan de spits, als eene aan knevelarij overgeleverde schaar, - overgeleverd door hetzelfde Nederland dat uit den gedwongen arbeid dier ongelukkigen, ten einde zichzelf in weelde te kunnen baden of uit de opbrengst der koffijveilingen van de Handel-Maatschappij zijne schulden te kunnen afdoen, buitensporige en oneerlijke winsten trok. Wanneer men nagaat dat Multatuli's boek, - hetgeen sedert 1830 van niet één hollandsch geschrift had kunnen beweerd worden - naar het zeggen van een redenaar in de Tweede Kamer eene ‘rilling’ door het land deed gaan, dan moet het geweten der Nederlanders toen niet geheel rustig geweest zijn. De oud-sekretaris van Menado, bleek het, had zijn tijd daarginds goed besteed. Andere hollandsche schrijvers, zijne tijdgenooten, mogten de kunst verstaan het nederlandsche volk afleiding te verschaffen in zijne ledigheid of met wiegeliederen het in slaap te helpen zingen, hij deed oogen uitwrijven en maakte wakker. | |
[pagina 478]
| |
Eene bijkomende reden moest aan Multatuli's onthullingen bijzondere waarde doen hechten. De koloniale politieke wereld in Nederland was op dat oogenblik in twee partijen verdeeld. Aan de eene zijde stonden de vrienden van naar het moederland teruggekeerde residenten of leden in den Raad van Indie. Dezen waren voorstanders van de staatskultures op Java, en roemden de welvaart welke in sommige gedeelten van het eiland daardoor verspreid was. Tevens vormde deze groep de regeringspartij. Zij wees er op dat sedert het stichten der Nederlandsche Handel-Maatschappij onder koning Willem I, en door de kontrakten van deze met de regering, kolonie en moederland een tijdperk van bloei waren ingetreden, ongekend onder de fransche overheersching en vóór de afscheiding van Belgie. In de oppositie stonden de vrijarbeiders; de mannen die beweerden dat Java slechts tot ontwikkeling kon komen indien alle heerediensten werden afgeschaft, alle kultuurdiensten, en aan den inlander de gelegenheid geopend werd, ten behoeve van partikuliere landbouwondernemingen, op te rigten door europesche kapitalisten, in volle vrijheid tegen betaling te arbeiden. Het eigenaardige in Multatuli's houding was dat hij noch de eene noch de andere partij in het gelijk stelde, en nogmaals ten einde de gelijkheid van beider verhouding tot de inlandsche bevolking aan te toonen, een treffend beeld vond. Dit was het vermaarde beeld der dubbele perspomp. Bij het droogmaken der Haarlemmer Meer had eene machine Cruquius en had eene machine Leeghwater gediend: twee verschillende stoomgemalen, aangebragt op twee verschillende punten, doch beiden bestemd het meerwater over te brengen in de Ringvaart. Had de Haarlemmer Meer kunnen spreken, - zooals indertijd met dichterlijke vrijheid Vondel het den veenboer en het veenwijf liet doen, - misschien zou zij, wat betreft zamenstelling, soliditeit, paardekracht, kolenverbruik, kansen van slijtage, ten aanzien van beide werktuigen zich sommige onafhankelijke aanmerkingen veroorloofd, en nu aan het eene dan aan het andere de voorkeur gegeven hebben. Maar de slotsom zou altijd geweest zijn: Hetzij de Leeghwater, hetzij de Cruquius het mij doet, ik moet in beide gevallen droog; van een meer moet ik een polder worden waar | |
[pagina 479]
| |
koeijen kunnen grazen, en de menschen aan de uijers dezer levende botervaten (zeide Poot) hunne longen gezond kunnen drinken. Ongetwijfeld zouden ook de Javanen, indien zij een vrij volk met een eigen parlement en eene ernstige dagbladpers geweest waren, hunne meening gezegd hebben over de mindere voortreffelijkheid van het vrijarbeidersstelsel, vergeleken bij het stelsel der staatskultures. Doch hun gevoelen werd niet gevraagd; en al had men dit gedaan, het zou niet gebaat hebben. Zij beseften alleen, en Multatuli met hen, dat het doel van beide stelsels was zooveel mogelijk voordeel van hen te trekken. De europesche marktprijzen regelen zich naar de produktiekosten in de kolonien. Hetzij het minimum-loon den inlander betaald worde door het gouvernement of door bijzondere personen, hij leeft in beide gevallen onder hetzelfde exploitatiestelsel, want hij heeft niets anders aan te bieden dan zijn arbeid. Zet hem de regerings-, zet hem de partikuliere pomp op de borst, hij blijft Gros-JeanGa naar eind4.. Zeker, indien men de beteekenis van Max Havelaar wilde afmeten naar ik weet niet welke regtstreeksche en tastbare verbeteringen door dit geschrift aangebragt in de verhouding tusschen Nederland en den Maleischen Archipel, dan zou noch onze koloniale geschiedenis blijken, noch de wereldgeschiedenis onzer eeuw in het gemeen, bij het boek veel zijde gesponnen te hebben. In overeenstemming met onze zachtere zeden mogen wij, uit onze heerschappij over die volken, sommige buitensporigheden der 17de eeuw verwijderen, in de hoofdzaak komt geen verandering. De kosten van ons regeren over Nederlandsch Indie blijven gevonden worden uit een belastingstelsel, door de polynesische staatshuishoudkunde gebillijkt, door de europesche sedert honderd jaren gewraakt en veroordeeld. Geen haar op ons hoofd denkt er aan, die broeders de staatkundige regten toe te kennen welke wij voor ons zelf als onontbeerlijk en als eene levensvoorwaarde beschouwen. Stelselmatig onthouden wij hun datgene hetwelk wij onze vaderen danken voor ons veroverd te hebben, en, wordt onze zucht naar onafhankelijkheid vaardig over hen, zoodat zij in opstand komen en naar de wapenen grijpen, dan beoorlogen wij hen zooals de Spanjaarden het ons hebben gedaan. | |
[pagina 480]
| |
Ons bestuur over Nederlandsch-Indie is, in de historische orde der staatsinstellingen, een aziatisch despotisme, door onze menschlievendheid getemperd. Krab de pleisterlaag af welke den waren aard van het hoofd van gewestelijk bestuur daarginds voor het bloote oog onzigtbaar maakt, en, onder den resident, den assistent-resident, den kontroleur, vindt gij den satraap. Zelfs den opperlandvoogd, hij zij voor het overige de humaniteit in persoon, kunt gij zoo blank niet schuren dat hij geheel en al ophoude een Moor te zijn. Doch bij het beoordeelen van Multatuli's invloed, - die bovendien zelf óók kontroleur, óók assistent-resident geweest is en er eene eer in stelde het te zijn, - is dit een onbillijke maatstaf. Max Havelaar heeft geen groote hervormingen in het leven geroepen, omdat, bij het besturen van een koloniaal wingewest, het invoeren van groote hervormingen slechts een andere naam is voor het stellen van nieuwe misbruiken in de plaats der oude. Het is tegen de natuur dat een vrij volk de zaken drijve van een onvrij hetwelk het door wapengeweld, uit veroveringszucht, door list tegen list te stellen, barbaarschheid tegen barbaarschheid, aan zich onderworpen heeft. Het verste punt waartoe gij in die scheve stelling het brengen kunt is, het onregt niet te vergrooten, geen noodelooze wreedheden te plegen, door wijze algemeene maatregelen den overwonneling het juk te verzachten, den zwakkeren onderdaan tegen de knevelarij van den sterkeren in bescherming te nemen, en voor het overige zijne en uwe stoffelijke welvaart zooveel mogelijk te helpen bevorderen. De resident van Bantam heeft in 1856 van den assistent-resident van Lebak getuigd dat hij door eene edele aandrift geleid werd; en van die aandrift vertoont Max Havelaar de sporen. Dit is zoo waar dat er op dit oogenblik in Indie, bij het binnenlandsch bestuur, menig naauwgezet ambtenaar dient die de beginselen door Multatuli voorgestaan, en blootgelegd in de dienstbrieven van Lebak's assistent-resident welke Max Havelaar versieren, als een programma van den nieuwen tijd beschouwt. Men kent die brieven van buiten, en handelt er naar. Wordt vervolgd. Cd. B.H. |
|