Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[7 juli 1885
| |
[pagina 397]
| |
op de denkbeelden en inzichten die ik er voor eigen rekening op na houd. O neen, ik weet zeer goed te berekenen wat U en uw zaak schikt, en in dien geest zou ik te werk gaan. Ik kan dit zeer goed. Zoo was byv. ook m'n voornemen toen ik in aanraking kwam met de toneeldirektie van Legras, Haspels en Van Zuylen. Niets is doorniger dan 'n theatertroep. Denk eens hoeveel verschil van gevoelen en smaak en hoe dit aanleiding geeft tot gehaspel en betwetery! Welnu, nooit is er met eenig lid van 't Gezelschap of van de Directie 'n onaangenaam woord gewisseld. Tot heden toe is nog altyd de verhouding met al de personen die in de aanraking betrokken waren, allervriendelykst, met sommigen zelfs hartelyk. Ge weet dat die Direktie my na afloop der Vorstenschool-repetitien 'n vaste aanstelling als consulent aanbood? Dit was 'n doorslaande proef, vind ik, daar anders 't harrewarren van auteurs met akteurs en met de régie van zoo'n tooneel tot de spreekwoordelyk geykte zekerheden behoort. Beste Funke, mocht ge om iets nietigs of iets belangryks wenschen my by U te zien, schryf me een woordje dan kom ik oogenblikkelyk. (‘Onmiddellyk’ zou 'n feuilletonman zeggen. Welnu, als 't noodig was voor den vrede zou ik hem laten begaan. Onder ons evenwel wil ik wel bekennen dat ik nooit van plan was ‘onmiddellyk’ de reis te aanvaarden, maar wel degelyk als 'n eenvoudig mensch 't ‘middel’ van spoor of boot zou te-baat nemen.) Van ochtend ben ik weer 'npaar uur van plan geweest, niet te vragen maar te gaan. Maar... ik weet niet of 't u schikt? En ge mocht eens meenen dat ik ongunstige berichten van Gorter had. O neen! Juist niet. Z'n schoonzuster schryft aan Mimi dat hy 't zoo vreeselyk volhanden heeft met het in de wereld helpen van Utrechtenaartjes ('n bezigheid van betwistbaar nut) en dat hy me later schryven zal. Uit die vertraging maak ik juist op dat er géén haast by de zaak, en dus géén gevaar is. Dit nu veronderstelde ik ook niet, maar daarmee ben ik niet tevreden. Ik wou U weer flink en vlug hebben zooals vroeger! Och, als ik iets voor u doen kan, zeg het toch. En als schryven u vermoeit, schryf me dan toch vooral geen langen brief. Mocht ge nog besluiten naar Engaddin te gaan, dan vind ik dat uw route wel over Ingelheim kon genomen worden. Nergens, | |
[pagina 398]
| |
geloof ik, zoudt ge zoo goed kunnen uitrusten, want de reis in ééns te doen zal wat bar zyn, of liever onmogelyk. Verbeeld u eens hoe heerlyk als je hier zóó opknapte dat het verder reizen onnodig was! Beter lucht dan hier kan er te Engaddine niet wezen. Met ‘hier’ bedoel ik niet bepaald de ‘streek.’ Die zal wel zoowat even gezond zyn als al wat tusschen Bingen of Rudesheim en Mainz of Wiesbaden ligt. Neen, ons huis. Een speculant met wat geld moest hier 'n gezondheids etablissement opzetten. Wy vinden 't in Ingelheim in Wiesbaden &c benauwd. Ik gis dat dit eensdeels ligt aan de betrekkelyke hoogte (àl te hoog is ook niet goed maar vooral dááraan dat we hier geen bosch hebben waarin dampen blyven hangen. De lucht wordt gedurig schoon geveegd.- Trompenburg! Die naam wekt allerlei historische herinneringen op! In onze schoolboekjes wordt het zeeheldschap voorgesteld als 'n soort van betrekking. Ik althans vatte het altyd zoo op. Tromp was ‘zeeheld’ zooals iemand die de luî van hun baard ontlastte, barbier was. Tromp was de officieel erkende held van de Prinsgezinden zooals DeRuyter van de DeWitt'sche party. Tromp was wèl gezien in den Haag, en DeRuyter - op 'n korte ruzie-periode na - te Amsterdam en in Zeeland. Mevrouw DeRuyter was leverancierster van gort en boonen aan de vloot, en ze brachtGa naar eind1. dus zeker veel nering doenden aan den kant van haar man. Dit bewyst niets tegen De Ruyter's heldhaftigheid, o zeker niet! Maar wat BrandGa naar eind2. e.d. daarover schreven, bewyst er even weinig vóór. Men moet 'n zekere dosis verstandsgebrek in voorraad hebben om wys te worden uit zee-taktiek. Er schynt 'n byzondere diepzinnigheid in te liggen dat men z'n vloot in drieën verdeelt. En dan dat fameuze ‘loef afwinnen’. Sakkerloot! Maar Trompenburg! Daàr rustte Tromp op z'n lauweren. Of neen, hy rustte niet, en daarop wou ik komen. Zekere heer in de buurt - in uw buurt nu - schynt vervloekt 't land op hem gehad te hebben. Althans er is 'n destyds gepubliceerde brief gevonden waarin de zeeheld allerjammerlykst wordt uitgescholden. Ook dit bewyst weer niets tegen Tromp. Die Petersen - zoo heette meen ik die vyand - kan zich vergist hebben in de appréciatie. Maar zulke dingen geven te denken. Alle meer of min groote historische momenten waren eenmaal omringd door of lagen begraven onder de duizende ditjes en datjes van 't dagelyks leven | |
[pagina 399]
| |
waaraan niemand zich onttrekken kan. 't Kleine regeert. 't Schynt wel dat ook in de zedelyke wereld - de onstoffelyke liever want ‘zedelyk’ is wat hoog gegrepen - de rol van eer is weggelegd voor bakterien, bacillen, dierzwammetjes, plantdieren, parasieten, mikroben en zulk tuig. En... alles gaat voorby. Tromp met z'n vrind Petersen, Mevr de Ruyter met haar gruttery, haar Gemaal met z'n krygskunde (driedeelig en ‘boven den wind’ altyd.) Och, daar schryf ik weer veel te veel voor 'n landerig lezer! Ja, landerig moet je wezen by uw ongewone werkeloosheid. Ik hoop nu maar als de brief je by 't openen te lang toeschynt dat je hem krygskundiglyk in drien verdeelt. (Als ik krygsheld word, verdeel ik m'n troep decimaal. De vyand zal schrikken van zoo'n nieuwigheid.) Dag beste, beste Funke, wees met uw lieve vrouw heel hartelyk gegroet. Als ik u eenigszins van dienst kan zyn, roep me. Word asjeblieft gauw beter. Uw liefh. Dek
Naar tgeen Marie me zeide over de verzorging &c van de kinderen geloof ik niet dat daaraan iets hapert. Maar mòcht het noodig zyn, zend ze hierheen. We hebben ruimte in overvloed. |