Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 196]
| |||||||
nen op blz. 3 en 4 van Mimi's brief van 20 juli 1884. Voorts op 2 velletjes kladpapier (voorheen als waslijstje gebruikt), waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.)
Lieve Mimi, Gij zegt wel in uw briefje dat ge geen voor u zelven bevredigend antwoord op ons schrijven hebt kunnen vinden maar ook niet voor ons lieve. We hadden zoovele punten aangeroerd waarvan we gehoopt hadden eenigen te hooren door u bespreken. Ook had ik o zoo erg gehoopt op een enkel woord van Dek door U overgebragt. Van verzoening of vriendelijker gezindheid ten minste; en had hij dit gesproken zoudt gij niet zoo wreed geweest zijn dit te verzwijgen. Dus niets! Waarom zegt ge: ‘dat armzalige gelijk hebben’? ik heb mij toch nooit vermeten gelijk te hebben tegenover Dekker dat weet ge toch even goed als ik. Heb ik van tijd tot tijd iets terug gezegd, was het soms uit onberadenheid en dan heb ik Dek excuus gevraagd zoo als bij het boek van de schaakgeleerde toen Jan een heel deel doorbladerde en zeide, dit zijn alles aanhalingen en ik onvoorzigtig uit mijn mond liet vallen dat compileren wel een langdradig maar geen moeyelijk werk was en schertsende zei dat Fredy dat ook wel zou kunnen. Verder waren we 't niet eens over de hoogst onbeduidende questie togtGa naar eind1., dit is toch geen reden om iemand voor wie men al is 't nog zoo weinig vriendschap voelt, de deur uit te noodzaken! Dekker heeft mij positief s'avonds op de logeerkamer gezegd dat hij verlangde dat degenen die zich geestverwanten van hem noemden eender dachten en voelden als hij. Dit dunkt mij een teeken van zijn vaste onomstootelijke overtuiging in zijn eigen opiniën. Neem mij niet kwalijk dat ik u nogmaals met mijn schrijven lastig val maar het is ons van het hoogste gewigt op wat ik u hier vraag een bepaald antwoord te hebben. Als het kind een slag van zijn vader krijgt waardoor het voor eenige tijd bewusteloos ter neer ligt is het niet meer dan billijk dat het schaap weet waarvoor het dien slag ontving. Ik nu kreeg een moreelen slag van Dekker die mij voor verscheidene dagen alles | |||||||
[pagina 197]
| |||||||
deed vergeten en mijne gedachten steeds op dat punt terugdrongen: Dekkers toorn. Nu schrijft ge mij als opheldering: ‘er is een zeker iets dat je ontbreekt en dat D hooger schat dan elke uiting van hartelijkheid. Is het mij nu kwalijk te duiden dat ik u nederig verzoek mij dat zeker iets te willen noemen, dat mij zulk een harde, de hardste les in mijn leven gaf, opdat ik trachte dat te verbeteren en mij iets dergelijks nooit meer kan gebeuren. Miesje stel je eens in mijn plaats, hoe zou jij er onder zijn. Ik stelde mij Dekkers vriendschap voor als dadelijk komende na die van mijn man. Voor uw man had ik de hoogste achting, de hoogste eerbied voor zijn kennis en grootste sympathie voor zijn waarheidsliefde waarvoor hij alles ten offer bragt. Ik zou voor hem gestreden hebben waar en wanneer ik kon en ziet daar op eens krijgt mijn held den fieren leeuw het in den zin het arme konijn dat hij vriendelijk lokte een trap te geven met een ‘op haar ben ik boos en weg uit mijn oogen.’ Zeg ons dus, want Jan ook verzoekt het bepaald te weten, wat ik misdreef wat dat iets is, dat zeker heel erg moet zijn dat ge het mij niet noemt. En nu, Miesje lief antwoord mij onzer (vroegere?) vriendschap gedenkende. Ik zal u niet meer lastig vallen met schrijven dan op uw uitdrukkelijk verzoek. Jan's hartelijken groet Uwe u toegenegen Christine
|
|