Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMultatuli's gebed.Zeker zullen er slechts weinigen onder de tegenwoordige lezers van dit tijdschrift zijn, die zich beroemen kunnen op het bezit van de complete Dageraad. En dit is zoo jammer, want die oude Dageraad voert ons herhaaldelijk terug naar vroegere tijdperken van ons leven, naar tijden waarin wetenschap en geloof voortdurend met elkander in botsing waren, en twijfel in ons gemoedsleven den boventoon voerde. Die oude Dageraad geeft zoo schoon den ontwikkelingsgang der vrije gedachte weer, is zulk een juiste afspiegeling van hetgeen in het brein van sommige eerlijke lieden omging; vele artikelen van die vroegere dagen, kunnen thans nog dienst doen, tot leering strekken. Op een dier artikelen wensch ik nu meer bijzonder de aandacht der lezers te vestigen, ook omdat met dit artikel een allegorische zeldzaamheid gepaard gaat en tevens wijl dit de oorzaak kan zijn van nieuw leven in onze gelederen en die der geloovigen. Ik heb het oog op bladz. 80 van den 12den jaargang van De Dageraad, waarop men Multatuli's Gebed van den onwetende aantreft; vergis ik mij niet dan verscheen daar deze ‘openbaring van meeningen’ het eerst. Dit stuk, dat ‘een afscheidskreet is van het geloof, waarin de smart nog niet heeft plaats gemaakt voor nieuwen vrede uit hoogen waarheid,’ heette in De Dageraad, blijkens 's auteurs onderschrift, ontleend te zijn aan het dagboek van een krankzinnige. | |
[pagina 138]
| |
Hoevelen vonden in dit ‘Gebed’ een aansporing om te onderzoeken, te twijfelen, de rede als de hoogste macht te erkennen. En ook... hoevelen zijn niet eens bewust van het bestaan van dit ‘Gebed’; hoevelen, die zich Multatuli's werken niet konden aanschaffen, hebben het in een of andere bibliotheek gelezen, of vluchtig ingezien, zonder meer. Hoevelen zouden dit meesterstuk in eigen bezit wenschen. Het is waar, de vrijdenker heeft voor zich niet direct behoefte aan iets van dien aard; hij is in zake heerschend godsbegrip den twijfel te boven gekomen, maar dan toch dit stukje aangewend als middel om anderen te brengen waar wij zijn, nietwaar? Afzonderlijk is het ‘Gebed van den Onwetende’ verschenen, doch is reeds lang uitverkocht en aan herdrukken schijnt niet gedacht te worden. Het aantal ‘profanen’ is nog zoo heel groot, men vergete dit niet - wat denken er mijn medeleden van om pogingen aan te wenden bedoeld Gebed van den onwetende uit de oude Dageraad over te drukken en òf gratis en ruim te verspreiden of tegen luttelen prijs beschikbaar te stellen? Dat Multatuli dan herleve, nog vóór hij sterve! Bij gemeld 12e deel van de Dageraad was een fraai uitgevoerde plaat gevoegd, zijnde een allegorische voorstelling van dit ‘Gebed’. Geestiger kon moeielijk een aanschouwelijke voorstelling gegeven worden: de lezer stelle zich voor twee bustes, een die den geloovige voorstelt, dat is ‘de wijze, hij die wèl weet, wél God kent’ en een die een denker vertoont: diepe voren doorploegen hem zijn voorhoofd en wangen, de grijze haren geven iets eerbiedwaardigs aan het gelaat, de hand onder het hoofd, de diep liggende oogen, alles verraadt een pijnlijken twijfel. De geloovige gelijkt in alles den plattelandschen ouderling; hij ziet er welgedaan uit, is baard- en knevelloos, draagt witte das, kortom hij is de vriend van dominé. De lijst waarin beiden zijn vervat, is in volmaakte overeenstemming met de afbeeldingen: de geloovige vindt zijn pad met rozen bezaaid en de wereldsche genietingsmiddelen worden in klinkende munt overvloedig over hem uitgestrooid. Doornen bedekken daarentegen het pad van den denker, galg, strop, kruis, slang, vuur, geesel enz. omgeven hem. De onderschriften zijn Antwoord, Vader, als Ge dáár zijt en... En prevelt, dank, o Heer, dat ik niet ben als hij. Met opzet blijf ik eenige oogenblikken verwijlen bij deze plaat, | |
[pagina 139]
| |
daar ik weet dat zij een groote zeldzaamheid is geworden, ook zij is uitverkocht en van een reproductie wordt niets vernomen. Zouden de middelen niet gevonden kunnen worden om een nieuwe steen te doen vervaardigen en de platen, die stellig goeden aftrek zouden vinden, opnieuw in den handel te brengen? Ik wil een denkbeeld aan de hand doen en, voor beter, aan mijn medeleden ter overweging geven. Eenige leden der Vereeniging vormen zich tot een commissie, wier eenig doel is artikelen uit De Dageraad, die daarvoor geschikt bevonden worden, te herdrukken en ruim te verspreiden op onze vergaderingen, of waar zich elders een gunstige gelegenheid voordoet. Zij kon dus een permanente commissie zijn die, werkende in de geest van De Dageraad, in zake de verspreiding van goede stukken, zelfstandig handelde. Haar eerste werk kon m.i. dan wezen Multatuli's Gebed van den Onwetende uit De Dageraad over te drukken en zoo ruim mogelijk te verspreiden of voor hoogstens 1 cent verkrijgbaar te stellen, en dit laatste niet zoo zeer om er nog gelden voor terug te ontvangen, als wel om middelijk daarop te werken, dat er prijs gesteld worde op het bezit daarvan, de plaat kan tegen vergoeding van ongeveer 25 cents verkrijgbaar worden gesteld. Maar een commissie, die over geen geld te beschikken heeft... maar mag ik dan alle vrijdenkers buiten Rotterdam eens wijzen op deze gemeente? De leden van Het Vrije Woord, ook een vereeniging ter bevordering der vrije gedachte, telt grootendeels leden die per week f 1 contributie betalen, sommigen zelfs meer. Men lette op Rotterdam en zie wat wonderen dààr de vrijdenkers verrichten. Zit er dan zooveel behoudsrecht in onze groote vereeniging, dat een permanente commissie als bovendoeld, geheel onafhankelijk van elke andere commissie werkende, haar gemaakte kosten niet zou kunnen dekken, uit vrijwillige giften der leden, die elke aflevering van dit tijdschrift verantwoord konden worden? Men denke eens na - en handele! Ik stel er mij werkelijk veel van voor.
Ten slotte nog een vraag aan de lezers: wie uwer kan mij mededeelen welk het best geslaagde portret van Multatuli te achten is, | |
[pagina 140]
| |
en tegen welken prijs dit te verkrijgen is? Herhaaldelijk werd ik daarnaar gevraagd, doch een afdoend antwoord moet ik steeds schuldig blijven. Rotterdam, April '84 J. Hobbel |
|