Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdUit de voorrede:(....) Niemand, die dit bundeltje een aandachtige lezing waardig keurt, zal het ontgaan, dat er duidelijk de invloed in is te bespeuren van den man, die zich niettegenstaande onverdiend, hardnekkig doodzwijgen, overal doet gelden, van Multatuli. Het is velen bekend dat hij een Godsbegrip in de plaats van een persoonlijken God stelt, een macht, die zich in alles openbaart: de Noodzakelijkheid d.i. de Anangkê der Grieken, het Fatum der Romeinen, die beide volken zich dachten als heerschende over alles, zelfs over de goden. | |
[pagina 133]
| |
Welnu, dit begrip noem ik God bij gebrek aan een ander woord. Niet overal echter is de naam God in deze beteekenis gebruikt en hieruit is de schijnbare tegenstrijdigheid te verklaren, die er b.v. heerscht tusschen de verschillende deelen van ‘Poësie’. Het woord ‘atheïst’ is daar gebruikt in den zin van het wanbegrip door het spraakgebruik er aan gehecht d.i. iemand die aan geen God gelooft, terwijl ik de eigenlijke beteekenis: iemand die geen theïst is d.w.z. niet aan een persoonlijken God gelooft, juist om het wanbegrip aan te toonen, achterwege liet. Ook de regel: Dan klaagt hij, neen hij liegt: ‘o God er is geen God’! is geschreven om het genoemde wanbegrip te bestrijden. Multatuli bedoelt met dezen kreet eenvoudig: er is geen persoonlijke God. De Ideeën bewijzen dit. (....) | |
Uit Wilde Halmen, blz. 106-108.Aan Multatuli.
Gij alleen waart goed en groot!
Waarheidszoeker, denker, dichter,
Onmeêdoogend strenge richter,
Waar ge 't misbruik nederstoot!
Gij alleen hebt den ‘smaragd’,
't Heerlijk rijk van Insulinde,
Aan den draak gepoogd te ontwinden,
Met Apolloons helle kracht.
Verre Treffer waart ge wel,
Gij, die zwervend durfdet strijden
Voor de duizenden, die lijden
In den schoonen Archipel.
Multatuli! Gij dorst meer,
Dorst alleen den strijd aanvaarden
Tegen lage, laffe ontaarden,
Schenders onzer Hollandsche eer.
| |
[pagina 134]
| |
Dorst alleen uw eerlijk zwaard
Tegen eigenbaat ontblooten,
Tegen zoogenaamde grooten,
Groot van geldkist, klein van aard.
Was het wonder, dat uw moed
Dra met honger werd vergolden,
Dat er lasterwoorden rolden
Uit den muil van laag gebroed?
Neen, want gij kost goed en groot
In een tijd vol kleinheid wezen,
Hebt, als Seraph opgerezen,
't Vlammend zwaard des Lichts ontbloot.
Laster vleêrmuisvlerken klept,
Laat zijn valsche tonen klinken!...
Lethe zal uw naam niet drinken,
Gij, die veel gedragen hebt!
|
|