Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
Vereischt geen antwoord. Lees hem door niet voor je 'n beetje tyd hebtGa naar eind1. Nieder Ingelheim 15 feb 84 beste Haspels! Daar is geen naam voor! Neen, ik weet niet hoe ik 't noemen moet! Ik bedoel die portefeuille by 't Album.Ga naar eind3.- De handelwys van die tooneel Directie kan ik wèl kwalificeeren. Ze is eenvoudig infaam, en daarmee uit! Dat andere is ook wel infaam, maar niet eenvoudig. Ik zie geen kans, 'n gepast woord te vinden. Oppervlakkig gezien, zou men er iets naïfs, iets kinderlyks, iets onnozels in kunnen vinden. Maar dit gaat niet op, want die onnoozele kinderlykheid bestaat niet, zoodra 't eigen belang van zulke menschen in 't spel is. Dan weten zy heel goed te rekenen als volwassenen! M'n vrouw en ik waren verbaasd en verontwaardigd. Eigenlyk had ik op zoo-iets kunnen verdacht zyn, maar toch was dit het geval niet. Ik had kennis gekregen van 'n aantebieden geschenk, zonder te weten waarin dit bestaan zou, en ronduit gezegd, ik had er niet over nagedacht. NuGa naar eind2. de ‘geestdrift’ de ‘sympathie’ de ‘vereering’ zich binnen zùlke grenzen blykt te bepalen, ben ik bly niet te hebben meegedaan. Dit zou my tòch ongepast hebben toegeschenen, helaas! Maar wie weet of ik niet de fout zou hebben begaan, ook myn aandeel bytedragen als ik geweten had dat men daartoe met 500/90 = 5.55ct volstaan kon. Zooveel immers is de vereering, in geldswaarde uitgedrukt, pr persoon? Magnifiek! Er is waarlyk geen naam voor! In m'n verbeelding hoor ik allerlei praatjes om te betoogen dat het ‘nogal wèl’ of zelfs ‘heel mooi’ is. Sommigen zullen zeggen: ‘och, in die som zit het hem niet. Hoofdzaak is de zoo uitbundig bewezen hartelykheid.’ (Gejuich en geschreeuw, zeker!) Welnu, juist het gehalte van die hartelykheid wordt door dat armzalig cyfer gekenmerkt. Je weet nu eensvoor-al wat toejuiching waard is! En... uiten kan je je niet! Welstaanshalve moet je nog je aanstellen als hoogstbeweldadigd. In de couranten las ik 't verslag van de vergadering over de kwestie van V. Zuylen met het Ned. Toneel. Ik beoordeel van Zuylen's eisch niet, maar zoodanige beoordeeling had gevoegelyk kunnen geschieden by de debatten over dat onderwerp. 't Lag voor de hand dat deze of gene gezegd had: ‘nu ja, de heer Schimmel had | |
[pagina 92]
| |
niet zoo brusque moeten afbreken, maar... de vordering van fl 15000 sjaars was dan ook wel wat zéér hoog!’ Niemand heeft, naar 't schynt, die bedenking gemaakt, wat nogal vreemd is, daar zoo menigeen graag de gelegenheid aangrypt om ook eens 'n praatje te maken. Dat velen 't gedacht hebben, is zeker. Het niet aanroeren van dit punt is 'n bewys dat ‘men’ vreesde geen eer inteleggen met zoo'n nuchtere huishoudelykheid in zake: khunst! (Ik word misselyk als ik 't woord schryf, even als by: poëzie en: moraliteit!) En datzelfde volk, in U ‘de khunst’ zeggende te waardeeren, schepenGa naar eind8. u af met zoo'n armzalige offerande! Oneerlyk is 't in hooge maat. Zy weten zeer goed wat uw indruk wezen moet, en rekenen er op, dat je daaraan geen uiting geven kunt. Wat zou er 'n clameurGa naar eind4. zyn opgegaan als ge dien portefeuille op den grond hadt gesmeten! Dan was je 'n onfatsoenlyk mensch geweest, 'n hebzuchtige, iemand dien 't alleen om geld te doen was, en alzoo: geen echt kunstenaar. Dááruit hadden ze dan betoogd dat hun ellendige schrielheid gerechtvaardigd was. Neen, uiten kan je je nièt! Ik ken immers dat gevoel by ondervinding. 't Is om te stikken. 't Wondert me dat Bos de zaak heeft laten doorgaan. Als men U 'n geschenk van weinig of geen geldswaarde hadt aangeboden ('n verzameling haarlokken of 'n fotografietje) zou men nog t voorwendsel gehad hebben: ‘u niet door geld te willen beleedigen.’ (Zegge: voorwendsel!) Maar dien uitweg niet inslaande, werkelyk de in onze maatschappy praktische manier kiezende, aldus tonende dat men wist: wàt eigenlyk de wereld regeert, en dan zoo'n bedragje, kyk, 't gaat m'n verstand te boven. Van ‘de Vyand des Volks’ vernam ik reeds een en ander. Mevr. de Haas zond my de N.R.C. waarin de voorstelling besproken wordt. Ik kan me voorstellen dat Haverk. v. R.Ga naar eind5. ten-rechte eenige aanmerkingen op 't stuk maakt, als stuk. Maar de inhoud uit zielkundig en maatschappelyk oogpunt hangt niet dáárvan af! Ook Mevr. De H. zelf schreef er my over, en wel met geestdrift. (Zy is edel, moedig, trouw, solide. Ik wou dat ik 500 mannen had van háár karakter.) Ik denk dus alles goeds van Ibsen als persoon, maar vrees (of denk) dat het stadium waarin hy verkeert, niet meer 't myne is. ‘Niet meer’ zeg ik. Want hy schynt nog te meenen dat het tentoonstellen van de maatschappy iets baat. Och, dit meende ik vroeger ook! Over 20 jaar zal Ibsen de vruchteloos- | |
[pagina 93]
| |
heid zyner pogingen inzien, tenzy hy 't geluk hebbe vervolgd te worden. Dit houdt staande daar 't ten minste eenig blyk geeft dat de mannen en place notitie van je nemen. In Holland is dit het geval niet. Alles smoort in modder. Wat overigens 'n stuk als dat van Ibsen aangaat, hy kan er vast op rekenen dat 7/8 der toejuichers tot de soort van menschen behoort dat hy geesselt. Hier is huichelarij in 't spel, o zeker, maar toch is huichelary de hoofdfactor niet. Dat mochten ze willen! Een flinke huichelaar is iemand. Daar hoort wat toe! Neen 't is 'n onbewust huldigen van het schoone, zonder daarby te bedenken dat die hulde 'n testimonium is van eigen beroerdheid. Als je ooit 'n drama gaat vertoonen in 'n tuchthuis, kies dan 'n stuk waarin de sentimenteelste deugd wordt geschilderd. De gauwdieven zullen hun handen kapot applaudisseeren by den triumf van 't ‘goede’. De Clarissa Harlowe's en Pamela'sGa naar eind6. zyn de lievelingsheldinnen van hoeren. Dàt en 't verkoopen van moraliteitspraatjes zyn de geliefdste uitwegjes om met fatsoen 'n smeerlap te wezen. 16 febr. Nog eens Ibsen en zyn streven! Ik waardeer het en beklaag den man als hy nog altyd denkt met schryvery iets te kunnen bereiken. Z'n ergste vyanden, of liever de taaiste tegenstanders van z'n zaak zyn de toejuichers, de mooivinders! Myn innige overtuiging is dat er slechts één praktisch wapen is, het heet geweld. Om dat te kunnen uitoefenen is macht noodig, om dáártoe te geraken: geld! Zy die er belang by hebben dat de verrotting blyft voortduren, omdat ze als drekvliegen daarop azen, dragen wel zorg dat die bron voor hun tegenstanders gesloten blyft.- Indië staat als 'n dubbeltje op z'n kant te waggelen, d.h. wat het hollandsch gezag aangaat. De benoeming van Van Rees is 'n ware oorlogsverklaring. Ze beteekent iets als buigen of bersten. Jammer dat ik in gemoede niet kan sympathiseeren met de vyanden van V. Rees. Hoe dit zy, als er beroering komt zal ik niet dáár zyn, en 't is 'n malle kansrekening wie er van profiteeren zal? Misschien Engeland. Jammer dat ik me niet roeren kan. Eenige vryheid van beweging had ik my van dat: ‘Huldeblyk’ voorgesteld. Ge weet hoe dat is afgeloopen! Ik worstel met den wil om de party optegeven, maar kan er niet toe besluiten. 't Is zoo moeielyk, van iets te scheiden dat men 40 jaren trouw by zich heeft omgedragen, en waarvoor men zooveel offerde!- | |
[pagina 94]
| |
‘Verrotting’ zei ik zoo-even. En niet voor 't eerst noemde ik dat woord. Thorbecke scheen 't met my eens te zyn. Althans hy praatte me na en zei: ‘dat er een contagiumGa naar eind7. in den Staat heerschte’ tgeen niet te-weegbracht dat hy 'n hand uitstak om daaraan iets te verbeteren. Integendeel. Hoe dit zy, verrot is de toestand. Zou men dit nu eindelyk gaan inzien na 't Utrechtse vonnis? ‘De afkeuring der Dagbladen is algemeen’ las ik ergens. Wel verbazend! Die brave dagbladen! Wie lezen kan ziet uit de artikels die over die kwajongenszaak handelen, dat de hoofdgrief niet ligt in 't schandelyke vonnis, maar... die president heeft kwaad van de kranten gesproken. Vandáár de toorn. Het nagenoeg vryspreken van die baldadige doodslagers is byzaak. Als die E. Ab Heer die artikelflikkers maar met rust had gelaten. Tien jaar geleden nog zou ik zeker over die zaak 'n hartig woordje gezegd hebben. Maar ik heb ingezien dat het tot niets leidt. Misschien zelfs zou het dien Ittersum als verdienste worden toegerekend indien ik hem zei dat z'n plaats in het tuchthuis was. Hy, z'n mede Edel Achtbaren en de studenten er by. Allemaal achter de tralies!- Schryven, redeneeren, is gekheid! Vooral als 't in 't mooierige valt. Ik be er misselyk van zooals je broer van 't eeuwige: ‘l'amour, l'amour’ in de drama's. Ik ontving dezer dagen 'n circulaire (geteekend Schimmel, ten Brink, Keller, en nog 'n paar) strekkende tot oprichting van 'n ‘schryversbond’. Het doel zou zyn ‘schoone letteren en Poezie’ aantemoedigen, en wel door aan oude schryvers en versjesmakers ‘als de hand beeft en de geest suf geworden is’ (pleizierig!) 'n... pensioen te verzekeren. Waar moet dat vandaan komen? vraag je. Wel, van hun eigen geld. Ze zouden 5 tot 10% van hun honorarium moeten storten en als ze dat 20 jaar lang gedaan hebben... dan krygen ze 10% 'sjaars van het gestorte geld terug. (natuurlyk is de hoop dat ze niet tot hun zeventigste jaar leven, wat zoo gek niet is.) Ik denk dat de Heeren Schimmel, ten Brink c.s. gedurende den tyd die er verloopen moet eer de aandeelnemers ‘suf en beverig’ geworden zyn de goedheid zullen hebben die gelden te ‘administreeren.’ Als voorbeeld van de schitterende plannen geven zy 't volgende. Wie 20 jaar heeft bygedragen, stel honderd gulden sjaars, ontvangt (als hy op z'n zestigste suf en beverig geworden is) 310 gl. sjaars. | |
[pagina 95]
| |
(in de veronderstelling dat z'n 20 jarige bydragen met de renten tot 3100 gl zyn opgeloopen.) Zou men niet naar beving en suffigheid gaan verlangen als daarop zoo'n prachtige premie wordt gezet? 't Is koddig. 't Zou dan toch eenvoudiger zyn, in 'n gewone levensverzekering te gaan. Dit zien zy ook in, maar beantwoorden die bedenking met het malle praatje dat ‘een artistieke natuur gewoonlyk geen verwante is van spaarzaamheid.’ De natuur der H.H. Schimmel, ten Brink &c is dus zeker 'n tante of achternicht van comptabiliteit ten-koste van 'n ander. Die ‘natuur’ geven ze dus niet voor ‘artistiek’ uit. Dit wondert me. Ik heb heel kort en in beleefde vorm geantwoord: ‘dat het aanmoedigen van zoogenaamde Bellettrie my ongeraden voorkomt.’ Ze zullen dit heel vreemd vinden. Eerst had ik 'n brief geconcipieerd van donder en bliksem. Maar ik bedacht my, en schreef beleefd. Dag beste Haspels, hartelyk van ons allen gegroet! Ik heb je niet eens bedankt voor je brief! Nu dat spreekt vanzelf! Dit jaar hoop ik toch je hier te zien. Ik wou zoo graag mn hart eens beter luchten dan op papier. Buiten m'n asthma ben ik wel. Vrouw en kind ook. Groet Dirk & Coenraad. |
|