Volledige werken. Deel 23. Brieven en dokumenten uit de jaren 1884-1886
(1993)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |||||
[9 februari 1884
| |||||
[pagina 83]
| |||||
den verrotten toestand der maatschappy hem de eischen der dramaturgie deed voorbyzien. Of... zou 't nòg schooner zyn geweest dat hy - oòk 'n menschelyke hoedanigheid! - die verontwaardiging zóó had weten te beheerschen dat hy ze had beperkt binnen de grenzen der eischen van de Kunst? Misschien wel! Wie daartoe geen kans ziet, mag z'n mond houden, niet waar? In zekeren graad van lichte dronkenschap kan men van den delinkwent verwachten dat hy, besef hebbende van z'n beneveldheid, zich stil houdt. Is dit niet beter dan zich bespottelyk te maken? Verontwaardiging benevelt! Al zy de oorzaak van die aandoening nog zoo gegrond, de uiting levert soms reden of voorwendsel tot afkeuring, en dan lydt de meest rechtvaardige zaak door de vorm der verdediging. Jammer, niet waar? De mishandelde Van Rooyen te Utrecht, wiens vrouw door 'n troep dronken kwajongens vermoord werd,Ga naar eind10. veroorloofde zich die gemene bende voor 't gerecht ‘kerels’ te noemen. (Ik vind die benaming veel te schoon, daar 'n ‘kerel’ iets mannelyks voorstelt, gelyk dan ook de etymologie van 't woord meebrengt.)Ga naar eind3. De President van de Rechtbank gaf den armen man 'n uitbrander over z'n oneerbiedige uitdrukking! Hy had ‘heeren’ moeten zeggen, welke zonderlinge kwalificatie die voorzitter zelf dan ook gebruikte toen hy - na 't uitspreken van het vonnis... zich by die ellendelingen excuseerde dat de rechtbank hen niet geheel-en-al kon vryspreken! De smart, de verontwaardiging, van dien man werd geheel en al op-zy geschoven omdat hy die bandieten ‘kerels’ had genoemd. Wat zou die m'nheer v. ItersonGa naar eind11. wel van my zeggen als ik my uitte over dat Utrechtsche schelmstuk? Aan myn verontwaardiging kan ik geen lucht geven zonder de allerscherpste - neen, allerplompste! - termen te gebruiken. En Nederland zou zeggen: ‘die man is... onfatsoenlyk.’ Dit is nu wel niet waar, ik ben zeker fatsoenlyker dan de gauwdieven die hun medeplichtigheid aan gruwelen voor ‘fatsoen’ laten doorgaan, maar... m'n aanval is gebroken, want de luî die in dàt soort van fatsoen doen, zyn in de meerderheid. Ik weet er zooiets van na den Havelaar! Ziedaar, beste Lina, weer 'n kleine toelichting tot juist begrip van m'n tegenzin in uiting. Zoodra ik begin m'n indrukken onder | |||||
[pagina 84]
| |||||
woorden te brengen begint het van-binnen te koken, en ik werp de pen weg om te wachten tot ik me sterk voel om... de indrukken te beheerschen naar de eischen van de Kunst! Dit deed ik ook dezer dagen na de ontvangst eener circulaire waarin ik uitgenoodigd werd deeltenemen aan een ‘Nederl. Schryversbond’ (bende?) Dat ding schynt op touw te zyn gezet door SchimmelGa naar eind7., KellerGa naar eind8., Smit KleineGa naar eind9., den onvermydelyken Jan ten Brink, en nog 'n paar boeken- artikel- of verzenmakers. Wie wat schryft zou zekere procenten van z'n honorarium storten. Als hy dan 60 jaar oud is, (‘als dan z'n hand beeft en hy is suf’ staat er) krygt hy jaarlyks 10 pct van z'n gestorte gelden, plus de rente die daarop gewonnen is. En nog een en ander, ook betreffende weduwen & weezen. De heele inrichtig is te zot om los te loopen. De vraag: ‘waarom zoo'n “schrijver” dat geld niet zelf kan beleggen?’ beantwoorden zy met de diepzinnige opmerking dat 'n artistenziel (verbeelje, al die ‘schryvers’ hebben artistenzielen!) nu dat zoo'n ziel geen verstand heeft van spaarzaamheid. (Dan zullen die artistenzielen ook niet aan 't sparen gaan by die schryversbondskas, dunkt me. Zoo ja, dan konden zy 't even goed by elke andere levensverz. My doen.) Zonder nu juist te wyzen op de zotheid der voorgeslagen statuten (Wie 20 jaren lang jaarlyks 100 bydraagt, ontvangt op z'n 60e jaar ‘als hy beverig en suf’ geworden is, t prachtinkomen van... 310 gl! Dat is dan de opbrengst van z'n eigen geld. (à fonds perdu, natuurlyk!) 't Kan méér bedragen als de kas gestyfd is door donateurs.) Zonder nu uitteweiden over 't armzalige van zoodanige inrichting, zonder ook te vragen hoeveel assurantiegelden jaarlyks op de inkomsten drukken met het oog op wegloopende kassiers, zonder de vraag te opperen hoe de onderteekenaars der circulaire (allemaal boeken schryvers (d.i. ‘artistenzielen’) aan 't verstand zullen komen om de gelden beter te beheeren dan de deelnemerszelf die daartoe onbekwaam worden geoordeeld... omdat zy ‘artistenzielen’ zyn, nu zonder me dáárin te verdiepen, schreef ik 'n weigerend antwoord, dat ik... niet verzond. Het kwam neer op: ‘m'n innige overtuiging dat het aanmoedigen van schryvery als vak, als métier, als handwerk, my uit maatschappelyk, industrieel en karakterkundig oogpunt hoogst ongewenscht voorkomt.’ | |||||
[pagina 85]
| |||||
Ook stond er: ‘dat m.i. slechts zeer byzondere beweegredenen de prostitutie van geest en hart kunnen verontschuldigen die mooischryvers of verzenmakers - leveranciers gewoonlyk van nooit gevoelde aandoeningen - zich tot taak moeten stellen om niet te mishagen aan 't koopend en lezend Publiek!’ Ja, 't is vee! Maar ik verscheurde m'n brief en schryf nu eenvoudig dat ik bedank voor de offerte omdat het aanmoedigen van zgn. Bellettrie my ongewenscht voorkomt. Geen woord meer. Zoo'n gematigdheid in uitdrukking kon ik my opleggen in 'n briefje. Voor de Pers werkende moet er hoeveelheid zyn. En nog altyd zie ik geen kans, veel regels schryvende, veel bladzyden vullende, die reserve op den duur in acht te nemen. Al begin ik nog zoo kalm, onwillekeurig maakt zich de woede van my meester. en wat volgt daaruit? Dat ik, 't geschrevene nalezende, het verscheur als niet beantwoordende aan den kunsteisch, of alles tot 'n paar woorden samentrek die kwantitatief geen kopy leveren voor den uitgever die pr vel rekent. Noch hy noch de lezer kan weten hoeveel ideen er lagen tusschen wat zy onder de oogen kregen, ideen en aandoeningen die my méér kostten dan wat wèl voor den dag kwam! Maar je weet dit alles, beste Lina en juist omdat je blyk geeft het te begrypen, schryf ik je 'r over. Meestal houd ik die denkbeelden voor me, wetende dat zooveelen myner geestverwanten (!) geen besef hebben van t gemartel dat die voortdurende terughouding me veroorzaakt. Zoolang niet de afloop van dat ‘Huldeblyk’ den stempel had gedrukt op m'n onmacht, schikte ik my met taai geduld in 't moeielyke wachten. Altyd hoopte ik: eenmaal op praktische wyze te kunnen optreden! Die kans is me afgesneden. Jammer! Ik had waarlyk iets degelyks ter verbetering kunnen tot stand brengen. Als men my in-staat had gesteld invloed uitteoefenen, zou... geen rechtbank 't gewaagd hebben 'n mishandeld man te berispen omdat hy zich verstoutte zonder eerbied te spreken over 'n troep beschonken naaktloopers die z'n vrouw vermoordden. (Met ‘chicanes’ wil ik me niet inlaten. Beweren sommigen dat de dood van dat mensch geen wettelyk bewezen gevolg is van de mishandeling, me dunkt dat die mishandeling-zelf erg genoeg is! | |||||
[pagina 86]
| |||||
Dàt vonnis - en de daarover aan de ‘heeren’ gemaakte excuses! - is 'n gruwel. Zal 't volk dan nooit wakker worden?) En toch is die Utrechtse zaak n kleinigheid in vergelyking van den algemeenen toestand waarvan zy slechts 'n symptoom is. Een voorbeeld. Het ‘Nieuws van den Dag’ schryft over die historie 'n woedend artikel. ‘Hé, vraag je, vind je dàt dan zoo lam?’ Nogal. Meenje, dat dat ‘fatsoenlyke’ Nieuws zich permitteert woedend te worden over het schandelyke vonnis? Over 't lang uitstellen der zaak, zoodat de getuigen zich 't bygewoonde niet precies meer herinnerden? ('n gewoon loopje.) Over de gemeene houding van den voorzitter tegen den mishandelden man? Over z'n laaghartigen toon tegenover de misdadigers? Volstrekt niet! Dáárvan geen woord! Neen 't Nieuws werd toornig omdat die Voorzitter kwaad van de Dagbladen had gesproken! Dàt had Zyn ED. Achtbare niet moeten doen. (Eerst op 't allerlaatste oogenblik noemde datzelfde Nieuws de namen van die kwajongens. Zoolang mogelyk heette het slechts: ‘de studenten die’... &c. Na zooveel laaghartige serviliteit nog niet eens door zoo'n voorzitter geprezen te worden is dan ook wel hard voor zoo'n Nieuws!)- Och, beste Lina, ik herinner my nu nog iets te moeten aanroeren uit uw brief. t Is de uitdrukking - neen, ik wil 't niet nalezen. Het betreft de vraag of gy en de uwen - hier by reken ik nu den besten hartelyken Wolff - U m'n verdriet over den afloop van dat ‘Huldeblyk’ moet aantrekken? Wel neen! Niemand persoonlyk, als ik ten-minste de leden der engere kommissie uitzonder die:
Alzoo die heeren uitzonderende, raakt m'n verdriet en ergernis niemand persoonlyk. Zeker waren er onder de tachtig teekenaars der circulaire velen die er geen genoegen mee zouden hebben genomen my een certificaat van onmacht te doen uitreiken! Maar de een wist niet van den ander, en... die engere kommissie droeg | |||||
[pagina 87]
| |||||
geen zorg dat dit veranderde. Hoe kon ze dit ook? Versluys schreef me immers dat zy den uitslag heel mooi vonden! Eerst na zeer lang, na zeer ernstig aandringen verkozen zy my van dien uitslag iets bepaalds meetedeelen. Toen was het te laat de zaak ongedaan te maken wat me voordeeliger zou geweest zyn omdat ik dan zeker standpunt bewaard had. Dit is nu onherroepelyk verloren. In de oogen der Hagenaars ben ik iemand die na zooveel geschreeuw en bluf, door al m'n geestverwanten op m'n 62 jaar werd gepensioneerd als 'n adjunkt-kommies. Wat moet zoo'n Van Rees - 'n tydgenoot van me! - met z'n 200.000 gl sjaars en gouverneurgeneraals rang, laag neerzien op 'n stumpert als ik! En hy is de eenige niet. Bloemen Waanders, de onlangs afgetreden minister, De Waal die reeds vele jaren geleden minister was en vele anderen van die soort waren waarachtig m'n meerderen niet! De nieuwe minister Sprenger v. EykGa naar eind4. ging nog school toen ik reeds 'n halve carriere achter den rug had. ‘Maar, zeggen “geestverwanten” je bent niet minder dan zy (heel vrindelyk!) je bent Multatuli.’ Welke waarde zy met hun allen aan die hoogheid hechten, is me gebleken! Welnu, ik geef niet om hoogheid. Integendeel. Eenvoudig van smaak en behoeften stuit my alle verheffing of zoogenaamde roem en eer. Ook materieel ben ik eenvoudig in smaak. Te veel omslag, 'n groot huis, veel bediening, weelderige levenswys, zie, ik houd er niet van. Ik beklaag de menschen die zich om den wil hunner positie dat alles moeten getroosten. Niet dáárom dus baart het gebeurde my verdriet. Maar... om iets tot stand te kunnen brengen moest ik kunnen optreden op de wyze die nu eenmaal in onze maatschappy 'n vereischte is. Juffr. Pieterse stelde vertrouwen in den Dr omdat z'n koetsier 'n beerenvel droeg! Zóó is het! In die positie hebben m'n ‘geestverwanten’ me niet willen brengen. Ze vonden dit dus niet de moeite waard. En hieruit blykt me dat ik voor niets geleefd heb, en dat de opgang dien ik maakte alleen 'n gevolg was van ingenomenheid met m'n schryvery. En zelfs als zóódanig is de uitslag vreemd en bedroevend. Schryven is m'n ‘vak’ niet. Ik deed het omdat het moest, en... altyd onder protest! Hoe dit zy, ze vonden dat geschryf ‘mooi’. Welnu, waarom ze dan na de mooivindery zich zoo gaan uiten in cyfers, me lager getaxeerd dan de knecht van Dickens e.d.? Ik noem juist hem, omdat ook hy ‘voor- | |||||
[pagina 88]
| |||||
drachten’ hield. In z'n levensbeschryving staat vermeld wat ze hem opbrachten. Dat was zoowat 80 maal (ruim!) van wat Nederland my betaalde! En alweer klaag ik hier niet uit hebzucht, maar ik vraag of de bitterheid over 't slecht gehalte der my in de uitbundigste termen betuigde sympathie niet gegrond is? En... zelfs die bitterheid doet niet ter zake. Stel dat men my slecht behandelt, welnu, dit komt er niet op aan! Dat is duizenden en duizenden wedervaren. Wie dat niet verdragen kan, verstaat het leven niet. Alzoo niet dáárover klaag ik. Maar: men ontnam my de middelen om goed te doen. Dit is de oorzaak van m'n smart. Om u te bewyzen dat ik dit niet nu aanvoer in verband met dat ‘Huldeblyk’ alleen, of in m'n ergernis van den laatsten tyd, herinner ik u aan de passage uit de Mill. Studien waar ik naar rykdom zoek: ‘om goed te doen.’ Dat het grondidee daar fantastisch is ingekleed doet nu niet ter-zake. Ook paste ik daar wel op, niet juist de hoofdzaken te noemen die ik wilde aangrypen. (dit deed ik maar zelden, en eigenlyk slechts in oogenblikken van drift, zooals byv. in de 1o Brochure over Vryen Arbeid - oorsprong myner ‘Ideen’ - en in deGa naar eind5. laatste bladz. van ‘Pruisen & Nederland. Die openhartigheid was 'n fout!) Wilt ge vroeger teruggaan, zie den Havelaar blz. 83 (uitgaaf 1881.) Ik schreef dat in 1859 dat is nu 25 jaar geleden. Wel 'n bewys, vind ik, dat m'n tegenwoordige stemming geen vrucht is van de bitterheid der laatste jaren, maar wel degelyk de kleur van m'n gemoed aangeeft!- Maar, nogeens beste Lina, waar dwaalt ge heen, als ge vraagt of ge u dat alles persoonlyk zoudt moeten aantrekken? O neen! Geheel afgescheiden van finantieele cyfers, had ik m'n kracht moeten vinden in 't getal en gehalte myner aanhangers. Al ware de opbrengst in 'n put gegooid (by-wyze van spreken, want baldadig wegsmyten van geld is my zooveel 'n gruwel als den gierigsten Droogstoppel!) dan nog had er uit het cyfer van die opbrengst moeten blyken dat ik steun had, ten-einde aan m'n woorden ingang te verschaffen. Geen enkel persoon kan (of kon) aan 't gebeurde iets veranderen. Er is gebleken dat m'n ‘gemeente’ of ‘party’ - of hoe heet het? klein in getal en nietig in kracht is, en die coup de JarnacGa naar eind6. is niet te heelen. Bovendien, gy beste hartelyke Lina, behoort aan uw achtenswaardigen man en aan uw kinderen! Gy hebt U niet - zooals m'n arme Tine in 1845! - met my in- | |||||
[pagina 89]
| |||||
gescheept op 't vaartuig dat branding en storm zou te trotseeren hebben! Gy moogt niet - al ware het u mogelyk! - uzelf en de uwen die recht op u hebben, benadeelen door ingenomenheid met 'n edel doel. Dit zou waarheid blyven al ware dat doel nog altyd bereikbaar, wat ik nu, helaas, ontkennen moet.- Hé - 'n raar verzoek! Antwoord me niet! Kyk, 't zou den schyn krygen alsof ik door myn lange brieven ook U op zooveel moeite wou jagen. O neen. Ook ik hoop me voortaan te onthouden van zulke uitweidingen. Ik ontwaar uit uw brief dat ge alles volkomen begrypt, behalve... die vraag omtrent persoonlyke verantwoordelykheid! Nu, ook dàt weet ge nu, hoop ik, en voor goed. Dag beste meid, hartelyk gegroet, allemaal van uw liefh. Dek
als zoo'n br. gedrukt moest worden had ik wel 3 dagen noodig voor korrektie. |
|