Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 757]
| |
Roma, Accademia Ecclesiastica, 30 Sept. 83 confidentieel Hooggeachte Heer, Drie dagen nadat ik u 't laatst de hand drukte in 't station te Mainz, ben ik vertrokken naar Rome. Hoe diep bedroefd over mijne verwijdering van mijn ouders en van u mijne ziel zich voelde, kan nietGa naar eind1. u niet beschrijven. 't Afscheid van de weinigen, (er zijn er geen zes op de wereld), die ik zoo bemin is een scheuring in mijn wezen, - zoo gevoelig, zoo dankbaar voor ware liefde. Als versuft joeg ik over Alpen en Alpenijnen, staarde ik in 't voorbijgaan op de monumenten van Pisa en van Siena, wat baatte mij die steenen massaas en al die vreemde menschen onderweegs? Niets kan mijn rouw verlichten en niet eer zal ik weer getroost zijn, voor ik in 't Noorden weer in de nabijheid ben van die mij dierbaar zijn. Ook hier ben ik onder vreemde menschen; wel bezit ik ook hier Goddank vele goede, vriendelijke kennissen, die ik hoogacht, maar boezemvrienden die men al zijn geheimen zou willen en kunnen toevertrouwen, personen die naar geest en gemoed beiden, u toenadering afdwingen en streeling verdienen om het entierismus van hun verleden niet alleen, maar ook, na gemaakte fortuin, van hun heden, hun toekomst ken ik niet. Wel zullen er zulke wezen, maar my werd 't niet gegeven ze te ontmoeten. Achter kloostermuren schuilt gewis de hoogste adel van geest en hart, maar God alleen kent ze, zulke kath. schijnen 't oog des publieks te schuwen, en ze doen wel, 't publiek zou ze slechts bewonderen, niet beminnen - neen steenigen integendeel. Maar Het zou een genade wezen voor mij ook buiten die muren zulke menschen te kennen, maar dusver viel mij die niet te beurt. Te midden van die woelige, (onder zeker opzicht) belangrijke wereld zit ik dan weer eenzaam, alleen, met l'ennui, l'inexorable ennuiGa naar eind2. der ziele, qui fait le fond de la vie humaine! Des te meer denk ik terug ook naar de weinige ogenblikken, die mijne ziel onlangs met de uwe doorbracht. Waarom kan ik niet in uw nabijheid leven - en waarom, dit verwijt moet ik mijzelve telkens toerichten - waardeer ik slechts, gelijk 't behoort, het ware goed in deze wereld, als ik 't verloren heb! Kortom, ik moest u zeggen, dat ik u lief heb, en ten tweede in dit briefonderhoud wat troost in mijn eenzaamheid zoeken - Maar ook dit: gisteren dacht ik den ganschen dag aan U en Uwe | |
[pagina 758]
| |
zaak en had ik U kunnen ontmoeten, bij het vallen van den nacht onder de gaanderijen van 't Coliseum, dan had ik u geantwoord: hoop nooit recht in deze wereld te vinden, noch voor Uzelve, noch voor Uw zaak, zoo't van menschen afhangt. De weinigen die als gij denken en gevoelen, durven en willen zijn te zeldzaam om éenige macht te vormen tegen 't publiek, dat instinktmatig éen is om ze te verpletteren, maar vooral te onbedreven in de tactiek die noodig is, om den rug tegen giftige dolksteken te beschermen. Het grootsche, dat in deze wereld tot stand kwam, was Gods werk, die zich van zijn edele vrienden bediende, niet het hunne. En daarom zou men eerst dan den goeden uitslag van een werk kunnen voorspellen, wanneer men voorzien kon Hoogere Machten tot bondgenooten te hebben. En wie kan dat met zekerheid? - Is die gedachte waar? Zoo ja, is ze dan niet geschikt om ons vol vrede te stemmen met al wat wij niet verhinderen kunnen alleen; maar tevens om ook recht te geven, na 't bewustzijn van volbrachten plicht, 't publiek van welke kleur ook - onderscheid van kleuren geeft geen onderscheid in essentie van 't karakter, plus et minus non mutant speciemGa naar eind3. - aan zich zelven over te laten of liever aan den Godheid aan te bevelen, die het oogenblik van tusschenkomst aan Zich alleen voorbehoudt. - Ik weet dat ik mij onduidelijk uitdruk, ik wil dit zeggen: nergens ter wereld is men geneigd een edele zaak te steunen, zoolang de waarschijnlijkheid minstens, op eigen materieele winst niet vast staat. en in dit historisch tijdperk, regeert Men overal. - Wie zonder Men nu niet kan handelen, en alles uitgesproken en gewaarschuwd en gezegd heeft wat hij moest, blijft waarlijk voorshands niets nuttiger over dan vliegers op te laten of iets dergelijks, of liever doet wijs in den kleinen kring van huisgenooten en vrienden zijn leven, zoo 't mogelijk is, zoo hij 't kan, te bepalen. Zoo er eenig geluk haalbaar is, dan, dunkt 't mij, is 't als Gij met vrouw of kind eenzaam op een berg te leven met 't vast besluit de wereld daarbeneden te laten voor wat zij is. Gij hebt genoeg gedaan en kunt wat rust na zooveel lijden volkomen met uw geweten overeen brengen. Het grootste goed, dat de mannen dezer wereld kunnen beoogen, de glorie is reeds uw deel. Maar hoe ijdel is die glorie, hoe ras verwelkt die bloem bij den adem van den dood! Eén ding is nog uw liefde en uw aandacht waardig: de eeuwigheid en de kennis van | |
[pagina 759]
| |
God. Als men gearbeid heeft, zeî Socrates moet men den ouden dag aan de ‘muzijk’ wijden, aan de harmonie der ziel, aan de goddelijke liefde. Men zegt, dat thans Gladstone, den regering der menschen moede, zijn overige dagen aan het overdenken der christelijke waarheden wil besteden. En Gounod tot hetzelfde doel de compositie zijner meesterstukken wil laten varen. Gisteren sprak ik een invloedrijk kardinaal, die mij zeide: ‘ach waarom heeft men mij niet rustig in mijn klooster gelaten, ik heb daarbuiten zoo weinig goeds kunnen verrichten’ - Niet dat ik die kardinaal, noch Gounod, noch Gladstone met u willen zou vergelijken, maar 't zijn toch hoogst eerwaardige voces humanaeGa naar eind4., die beteekenen. Waarom zouden zij gelukkiger mogen zijn dan Gij? Waarom zoudt Gij gevaar moeten loopen in nieuwe teleurstelling? Omnia fui et nihil expedit. Omnia vanitasGa naar eind5.. Wel kan men de geringere smarten van zijn naasten en van zich zelven verzachten, maar de tragische groote jammeren, waartegen Gij zoudt willen worstelen, verbergen al te duidelijk de almacht van een Godheid, waarin niets dan berusten te doen blijft. De menschen al te saam zijn niet in staat dat aanhoudend, doordringend lijden te veroorzaken, dat uitverkoren harten vervolgt. Dat lijden, waarvan men zich geen rekenschap kan geven, en dat als 't ware een tweede natuur is geworden komt van Boven. Men zou God zelf voor zijn rechterstoel tot verantwoording willen roepen: pourquoi as-Tu fait le mal si grand? Ta pitié dut être profonde lorsqu'avec ses biens et ses maux, cet admirable mais pauvre monde sortit en pleurant du chaosGa naar eind6.! Ik begrijp dat de ongeloovige God ten leste vervloekt; 't is dwaze wanhoop, maar toch minder onwijs dan de menschen alleen schuldig te stellen voor het onrecht op deze wereld - Ik voor mij geloof dat niets zegge niets van 't kwaad dat ons overkomt, buiten Zijn goedvinden gebeurt, maar ik geloof tevens dat het ander leven het complement in eminenti modoGa naar eind7. van dit tegenwoordige is en alle tranen in fonkelende paarlen zal terugschenken, den dag dat deze wereld zal geoordeeld worden. De duivel tot dien dag blijft Heer dezer wereld, 't is voorzegd, en met hem de legioenen die zich Hem verpand hebben. Die te willen overwinnen is hopeloos werk! Maar te midden van al die treurige wereldbeschikking, is het een groote genade zich zelf te kunnen erkennen in z'n onmacht, om zich over te geven aan die | |
[pagina 760]
| |
souvereine hand, die van de hoogste hemelen ons lot bestuurt. Hoe gaarne zou ik naar evenredigheid mijner zwakke krachten, u kunnen nazeggen: ik heb 't mijne gedaan, thans wil ik rusten en de eeuwigheid afwachten - Doch wellicht mag dit uw lot niet zijn en moet Gij als martelaar uw laatste bloeddruppel voor de menschheid verteeren! Wie weet het! - Is dit zoo, en kan het lieflijker lot, dat ik voor u droom, uw deel niet wezen, sta toe dat ik dan altijd uw zwakke vriend en bondgenoot blijve en reken op mij! De meening der ital. pauselijke politici vestigt zich al dieper in 't berusten: alle menschelijke middelen, zeggen zij, zijn voor zoover ons bekend, aangewend; niets heeft gebaat; wij weten niets meer; Deus providebitGa naar eind8.. Eene toepassing in 't openbaar leven, van wat ik zoo even met het private in betrekking bracht. Wat mijzelf betreft, ik voel eene ware nostalgie naar mijn land, mijn ouders en U. Ik ben gejaagd als ik denk aan uw idee om van verblijf en land te veranderen. Zoudt Gij naar Neerland terugkeeren misschien? Ik geloof dat er sints 12 jaren veel veranderd is buiten 't Parlement. Er zijn vele teekenen van reactie! Maar 't is ook misschien alles schijn. Ons volk is te diep bedorven en zal met onzeglijke moeite slechts uit de armen van MolochGa naar eind9. kunnen gescheurd worden. De positivistische Revue ben ik nog niet machtig geworden. - Van Rouffaer een brief uit Sardinie; hij zou een uitnemend secretaris voor U wezen. Ik heb hem naar Venetie, waar hij een maand blijft, geschreven. En hoe maakt het Mevr. Uw gemalin? Gelief, hooggeacht Heer, mijne hartelijke groeten aan HEd. te vertolken en nog te bedanken voor haar oprecht en lief onthaal. Een handdruk aan Woutertje! Een weemoedige gedachte voor uw ongelukkige dienstbode! En voor Uzelven mijn innigste gevoelens van vereering en vriendschap, waarmeê ik verblijve, hooggeachte Heer! Uw Dw Dr. Broeder A v Daehne Varick
Ps. Ik ben alleen in dit Paleis met 6 bedienden, die geen tijd kunnen vinden den opgebroken vloer van mijn appartement te herstellen - Canaille! - U begrijpt dat ik niet zonder eenige materieele agitatie de gelegenheid vond dezen brief op mijn schoot te schrijven. Mag ik de eer hebben voortdurend met U in gedachte- | |
[pagina 761]
| |
verkeer te blijven? Het strekt mij zoo tot troost en verheffing. Solamen miserisGa naar eind10. Uit goede bron heeft zich mijn vermoeden bevestigd dat de Gr. van ChambordGa naar eind11. vergiftigd is. Cf. zekere noot in den Max HavelaarGa naar eind12.. |
|