Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 550]
| |
Nieder Ingelheim 19 feb. 1883 beste De Haas! Eerst heden antwoord op Uw brief van den 4n en dankzegging voor den inhoud! Och, vergeef het my! 't Is en was weer 't oude. Tegenzin om altyd over my zelf te schryven, of liever 't besef hoe onbehoorlyk dit is. En dan 't afdwalen op onderwerpen die u minder belang inboezemen! Wel 6 of 8 maal begon ik een brief en telkens kwam ik te Billiton (Blitoeng) terecht. Alles raakt aan alles, en ik zie in die zaak een der duidelykste blyken van de verdorvenheid waarover ik sedert zooveel jaren klaag. Ik kàn 't niet laten by 't aan den dag komen van zulke... schelmery, te zeggen: zie je wel? Heb ik niet altyd beweerd dat de boel verrot was? En dan laad ik den schyn op my alsof ik genoegen schep in beroerdheid. Zeker is dit niet het geval, daar toch nooit het besef hoe ellendig er geregeerd wordt, my ten-goede komen zou. Er heerscht 'n parti pris dat aan my geen recht behoeft gedaan te worden, en ik ben dus wel genoodzaakt de ongewone houding der Kamer eer toeteschryven aan afgunst op de winsten der onrechtmatig bevoorrechttenGa naar eind1. dan aan rechtsgevoel. Dit is trouwens ten overvloede gebleken uit het zonderling terzy zetten van de vraag of er dan volstrekt geen andere eigenaars van die tin zyn dan òf die Maatschapy òf de Staat? Het weggoochelen mir nichts dir nichtsGa naar eind2. van de bevolking is 'n kurieuse bydrage tot de kennis van 't Nederlandsche rechtsgevoel. Maar over die nietigheid was men | |
[pagina 551]
| |
reeds heengestapt by de eerste concessie ten-behoeve van den ‘edelen Prins Hendrik die zooveel gedaan heeft voor de industrie.’ O Ja, en ook iets voor de litteratuur. (Een ongewoon verschynsel in onze geschiedenis! Zoover ik weet had nooit 'n ‘Oranjevorst’ zich met letterkundery ingelaten, wat ik dan ook niet afkeur. Prins Hendrik is de eerste, meen ik, die hierin van de gewoonte zyner doorluchtige voorouders afweek door aan Broese & Co te Utrecht 't geld te bezorgen voor een boekGa naar eind3. dat tegen my geschreven werd, of waarin ik althans in onherhaalbare bewoordingen word uitgescholden door iemand die boos op me was omdat ik niet gediend bliefde van z'n: ‘amor complacentiae’Ga naar eind4. later overgegaan in: ‘amor benevolentiaeGa naar eind5..’ Dat nu Prins Hendrik niets wist van die oorzaak van verstoordheid, wil ik wel gelooven, maar ook zonder daarvan kennis te dragen is't opvallend hoe de éénige afwyking van den nederlands-vorstelyken regel juist tegen my gericht was. En dat met behulp van tingeld. De behandeling in de Kamer van die Blitoengzaak heeft my verrast omdat ik aan 't àllerergste gewoon ben. In allen opzichte correct was ze weer niet, ook zonder nu op de toch niet geheel wegtecyferen rechten der bevolking te spreken. Er is niet uitdrukkelyk aangedrongen op opgave der redenen voor 't schenden van de wet die préalableGa naar eind6. machtiging voorschryft. Periculum in morā bestond er niet. Waarom maakte die Jakob - die zich schakop noemen laat - zoo'n haast? De onmogelykheid om op deze vraag naar behooren te antwoorden bewyst dat we hier met 'n overlegd schelmstuk te doen hebben. De beweringen van den minister: 1 Dat slands belang wèl in 't oog was gehouden b Dat de regeering gebonden was door (meer of min uitdrukkelyke) toezegging zyn wel zwak en dwaas, maar 't ligt in de mogelykheid dat hy, GoltsteinGa naar eind7. en hun lieveling Jakob niet sterk en niet wys zyn. Ze kunnen zich beroepen op 'n allervereerendst idiotisme. Maar dit levert geen excuus voor de haast waarmee Jakob die zaak beklonk. Dááruit blykt opzet! Die drie mannen behooren dus in staat van beschuldiging gesteld te worden. Goltstein en Jakob begingen niet uit misverstand of onnoozelheid 'n fout, zy pleegden opzettelyk 'n misdaad, en die De Brauw maakte zich door de poging om | |
[pagina 552]
| |
dit goedtepraten - de voorwaarde zeker waarop men hem minister maakte! - Vandaar de lange crisis. 't bleek moeielyk iemand te vinden die zich preteerenGa naar eind8. wilde tot die vuile zaak - ja De Brauw is medeplichtig. 't Zal me benieuwen wat de vertegenwoordigers der Maatschappy doen? Ik zou niet durven verzekeren dat zy geen recht hebben op handhaving van 't verlengen der concessie, daar zy by 't ontvangen van 'n besluit der indische Regeering niet verplicht zyn te onderzoeken of die Regeering buiten haar boekje gegaan is. Stel eens dat al de aandeelen oogenblikkelyk nà de verlenging - en dus voor zeer hoogen prys! - waren verkocht, zouden dan die nieuwe bezitters de schade moeten lyden van Jakob's... onbekwaamheid? Hy vertegenwoordigde wettiglyk de nederlandsche Regeering, en zy kunnen beweren dáárop te hebben staat gemaakt. Als de concessionarissen door den Rechter in 't gelyk worden gesteld, heeft de Staat verhaal op z'n ontrouwe Dienaars, maar noch Jakob noch Goltstein zullen by-machte wezen te vergoeden wat die tinhistorie aan 't land kost. De brutale schending der wet en van 't algemeen belang zou in Jakob onverklaarbaar wezen als men 'smans carrière niet kende of liever de oorzaak van z'n opkomst. Z'n suikerfortuin kostte z'n oom Rochussen maar 'n pennestreek. Hy meende die traditie te kunnen voortzetten, en hierin bedroog hy zich maar op 'n klein beetje na. 't Kan inderdaad nòg zoo geschieden, alleen maar met 'n weinig meer omslag. Hy vatte de zaak te eenvoudig op. Misschien wist hy wel beter wat in 83 - in tegenstelling van 45 toen hy met z'n oom op Java kwam - de modus quoGa naar eind9. was, maar 't kan zyn dat hy gepresseerd was door afspraken met sommigen in den Haag. Ik blyf er by, men had by De Brauw moeten aandringen op mededeeling der oorzaken van den spoed. Wie wat uitstelt of nalaat, kan zich beroepen op buik- of andere pyn, op traagheid of drukte. Desnoods op vergeetachtigheid. Maar wie tegen de wet iets doet voor hem de tyd daartoe dringt, moet daarvoor byzondere redenen hebben gehad. (In casu: de wensch om de Kamer voor 'n fait accompliGa naar eind10. te stellen. Alzoo nogeens: opzettelyke schelmery!) Men mag 't er voor houden dat even als De Brauw tot minister, zoo ook Jakob expresselyk ad hoc tot Gouverneur Generaal benoemd is. De gissing is geoorloofd, vooral daar 't moeielyk zou te | |
[pagina 553]
| |
zeggen zyn waarom ànders? De vorige G.G. werd benoemd omdat-i speelschuld aan Goltstein had. Dit te bewyzen is moeielyk, o zeker! Maar in den Haag wordt het algemeen als zeker aangenomen en in indische couranten las ik het en toutes lettresGa naar eind11., met de som er by. Toch erken ik dat dit geen bewys is. Maar even als met dien Jakob den suikerlord, vraag ik: waarom dàn? Smans carrière leidde er waarachtig niet toe. Hy was gezant te Madrid, en ieder weet wat de bezigheden zyn van die baantjes. Representeeren en nu en dan 'n pas afteekenen. Er is iets grappigs in de verontwaardiging onzer Kamer. Die Heeren stellen zich waarachtig net aan alsof ze verstand van recht hebben en daarvoor partytrekken! 't Is om te lachen. (Ik tast hier volstrekt niet alle personen aan die deel van die Kamer uitmaken. Gewis zyn daaronder eerlyke mannen, Keuchenius, byv. M'n minachting gaat het collectief gehalte aan.) Ze schynen niet te weten - of liever ze houden zich zoo - dat er dagelyks erger dingen geschieden dan die tin schwindel. En dit is niet alleen in Indie 't geval. Holland zal niet genezen zonder 'n groote calamiteit. En dan nog maar voor 'n tydje. Dat is zoo 'swerelds loop naar 't schynt.- Je ziet wel, beste Haas, dat ik bitter ben. Het gewone zeggen: ‘wees dat niet!’ helpt niet veel. Ik geef my zelf dagelyks die vermaning, en reeds die noodzakelykheid zelf irriteert me. 't Ergst voor my is, dat die indrukken me stom maken, en ziedaar alweer de reden waarom ik zoo lang wacht met het beantwoorden van Uwen brief. In de eerste plaats dan hartelyk dank voor Uw trouwe hulp! Ze roert en drukt me te-gelykertyd. Ik zal dit chapîtreGa naar eind12. kort maken. Hierby tien kaarten voor Tandem.- Ge zegt: ‘het kost me niet zelden moeite ze - sommigen met wie ge te doen hebt - als broeders te slikken’ Precies! Ook ik ga gebukt onder 'n wrevel van die soort. M'n telkens herhaalde uitroep is: ‘Is't niet net 'n gekkenhuis?’- Daar lees ik uw brief in z'n geheel weer over en in plaats van voortteschryven, heb ik uren zitten peinzen. Ik wil en zal u uitvoerig antwoorden.- | |
[pagina 554]
| |
20 febr. ‘Ik weet niet!’ moet wel het devies worden van elk denker. Dit is treurig en beneemt den lust in dat denken zelf. Ik kan me voorstellen dat iemand - in geval hy niet volstrekt gedwongen is met de maatschappy in aanraking te komen, maar wie is dit niet? - zich geheel in zichzelf terugtrekt. De meest hartelyke welwillendheid zou zich dan oplossen in 't uiterst egoïsme. Neen, dit is onjuist uitgedrukt. Het zou egoïsmus zyn niets te voelen, en hier is maar spraak van niets te doen, uit besef van de vruchteloosheid. Ge zegt: ‘ik heb voor myn levensbeschouwing wel eens deze definitie gemaakt: in absoluto optimistisch, in concreto pessimistisch.’ Moet dat: in absoluto niet zyn: ‘in 't algemeen’? Iets als: - alle menschen zyn schelmen: kruid er onderGa naar eind13.. Wat wil je, mannetje? - Och, ik heb zoo'n honger. - Ziedaar brood, arme kerel! Dit zult ge bedoelen, denk ik en ik ken die indruk, want indrukken slechts zyn het. Om geheel stipt te zyn moesten wy beter bepalingen van de woorden optimismus en pessimismus hebben. Daaraan hapert het, zooals meestal aan 't wel definieeren van ismussen. Ik ontzeg aan optimismus en pessimismus alle beteekenis in ‘wysbegeerte’ voor zoover die woorden iets moeten aanduiden wat naar 'n stelsel gelykt. Ze beschryven zieletoestanden, geen door verstandelyke geestesrichting gekenmerkte methode. Toch begryp ik volkomen uw gezegde en ik deel er in, maar... ik neem 't me kwalyk, en ontzeg me in de stemmingen die daaruit voortvloeien 't recht om te oordeelen. M'n meedoen in uw indruk doemt me tot onmacht. Vandaar m'n zwygen. Te Amsterdam ken ik 'n koopman, 'n ‘groothandelaar die maar 'n post of 20 pr jaar sluit en naar men zegt 50 a 60/mGa naar eind14. verdient. Hy is byna altyd dronken, en heeft alleen 'n helder uurtje tusschen 2 en 4 in den namiddag. Nooit doet hy 'n zaak af voor 2 of na 4! Men heeft herhaaldelyk beproefd hem buiten die uren 'n ‘post te laten sluiten’ maar altyd te vergeefs. In z'n dronkenschap behoudt hy 't besef van het gevaarlyke van z'n toestand en hy onthoudt zich van zaken. Optimismus nu en pessimismus zyn toestanden van den beschou- | |
[pagina 555]
| |
wer, zooals de dronkenschap van dien man. Ze zetelen niet in den aard der dingen die men waarneemt maar in den beschouwer. Ze maken 2 × 2 niet tot 3 of 5, maar bewerken dat de patient (dit woord is juist) 2 × 2 voor iets anders dan 4 aanziet. 't Is dus geen wysgeerig-methodische richting, maar 'n ziekte. Welnu, beste de Haas, daar komt men toe! Ze maken 't er naar. Ik neem geen blad of boek op zonder my te ergeren. Dat kan myn schuld zyn. Maar 't is niet m'n schuld als die ergernis my stom maakte. Die koopman te Amsterdam doet verkeerd zich te bedrinken, maar eenmaal beschonken zynde, is 't nogal wel dat-i z'n handteekening niet onder 'n order of wissel zet. Alle vergelykingen gaan mank, o ja en 't is er ver af dat ik de bitterheid die 'n welwillende... mente captusGa naar eind15. maakt, zou gelykstellen met de eigenwillige verdierlyking van zoo'n lapGa naar eind16.. Maar hierin klopt de vergelyking dat die ismen evenalsGa naar eind17. die dronkenschap 't juist oordeelen in den weg staan, helaas! ‘Zwyg dan!’ zeggen hier de velen die alles even eenvoudig vinden omdat het verband der dingen hun ontsnapt. Dat zwygen is in zekere gevallen pynlyk! En in sommige omstandigheden is niet-zwygen plicht, of althans 't zou plicht zyn als men niet na de opgedane ervaring kon berekenen dat spreken niet baat. Dit is by my 't geval. Of, erger nog, ik weet dat ik aan de waarheid schade doe als ik ze uitspreek. (Het is byv. zeer te betwyfelen of nu de verlenging van dat Billiton contract zou afgekeurd zyn, wanneer ik - zooals ik op 't punt gestaan heb te doen - gewaarschuwd had dat die Jakob dat in z'n schild voerde. Een aanval van myn kant had hem vrienden bezorgd. En zoo zyn er meer dingen. Ik zwyg over 't nieuwe Wetbk van Strafrecht uit vrees dat men t juist òm myn afkeuring zou gaan ophemelen.)- Zyn er dan geen lichtpunten? Wèl, zonder hier en daar 'n gloortje licht, zou de duisternis... geen duisternis wezen. Zeker erken ik veel goeds te zien, te ondervinden. Véél wat myn linker en rechter aangaat, en als ik alleen dáárop achtsloeg zou ik haast vervallen in 't tegenovergesteld uiterste en optimist worden. Ik moet dit wel aanroeren wyl 'k anders - vooral in 'n brief aan U die ook voor den nobelen De Wolff bestemd is! - den schyn van ondankbaarheid op me laad. | |
[pagina 556]
| |
Maar ik mag en moet 'n onderwerp als dit in 't algemeen behandelen. Ik moet de zaken in vogelvlucht zien en dan moet ik getuigen dat er voor 'n bitter pessimismus zooal geen reden dan toch overvloedige oorzaak is! Met de zoogene ‘beschaving’ ziet het er ellendig uit. Wat men vooruitgang noemt bepaalt zich tot vakzaken, tot verbetering van deze of gene ‘manier’ zonder te beantwoorden aan het eenige gepaste desideratumGa naar eind18.: vermeerdering van genot. (aan U behoef ik niet te zeggen dat ik met het woord ‘genot’ slechts die genietingen bedoel die tot verhooging van wezenlyk geluk leiden.) De moraal, de letterkunde, de politiek, het stoffelyk welzyn - alles wordt in phrasen omgezet, over alles wordt, ten-koste der zaak zelf, hoe langer hoe meer geredekaveld. Kritiek - en slechte! - gaat vóór doen of produceeren. De maatschappy gelykt op 'n troep keukenmeiden die in-plaats van spys bereiden, verhandelingen houden over de kokery. En... slechte verhandelingen! En ze stellen zich onbeschaamd aan alsof ze 't koken beneden zich achtten! (JongbloedGa naar eind19., 'n professer heeft ronduit gezegd dat het kletsen over letterkunde de ware zaak was. De meesten willen wel zoo, hyzelf byv! Waar ik de oogen sla, vind ik de blyken der verrotting die onze maatschappy heeft aangetast. En zelfs zy die - op't voetspoor van Thorbecke - myn uitspraak van 20 jaar geleden beamen, leveren onder dat toestemmen, telkens de bewyzen dat ze geen haar beter zyn dan de rest. Geen enkel kamerlid heeft gevraagd van wie eigenlyk de tin hoort waarom tweerlei roovers aan 't vechten zyn, of althans of daarvan niet óók iets aan 'n ander toehoort? Is dit naïveteit? Zoo naïf was SchinderhannesGa naar eind20. ook. En wat beteekent die herhaalde verzekering dat er geen twyfel bestond aan ‘de goede trouw’ noch van Jakob noch van Goltstein noch van De Brauw? Dat is gelogen. Er bestaat wel terdeeg twyfel aan die | |
[pagina 557]
| |
goede trouw. Met pleizier wil ik ieder van die drie heeren in't gerecht zeggen dat-i 'n schelm is.- Een gedeelte van bovenst. is den 22 (donderdag) geschreven. Daar komt Lina's brief! O graag, graag, graag! En laat haar toch 'n paar kinderen meenemen! toe, asjeblieft, morgen meer! hartelyk gegroet Dek |
|