Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdOpgedragen aan Neêrlands volk.Een profeet wordt in zijn eigen land niet geëerd. Bij eenig nadenken zal het den lezer duidelijk zijn, dat het gezegde van Jezus(?), door mij als motto boven dit opstel geplaatst, door alle tijden heen waar geweest is en waar zal blijven. De landgenoot staat te dicht bij den profeet, d.i. de man, die om een of andere reden zekere beroemdheid heeft verworven. (....) Een van de mannen, die door verreweg het grootste deel onzer natie steeds verkeerd gezien en daardoor verkeerd beoordeeld wordt, is zeer zeker E. Douwes Dekker, die als Multatuli een onsterfelijken naam verworven heeft. Indien ik hier zeg, dat men hem steeds verkeerd beoordeelde, dan meene men daarom niet, dat ik hem op den juisten afstand weet te bezien. Die gevolgtrekking ware onjuist. Immers men behoeft zelf niet per se goed te zijn om over kwaad te kunnen oordeelen? Men kan immers aanmerkingen maken, waar men zelf het werk niet beter zoude doen? | |
[pagina 528]
| |
Wat zijn er nog niet velen, die Douwes Dekker ‘een slecht mensch’ noemen! Vraag niet naar bewijzen, die geeft men niet. Men heeft het van hooren zeggen. En dat is een kwaad van niet geringen invloed, een kwaad dat nog aan ons maatschappelijk leven, aan ons maatschappelijk en individueel geluk knaagt. Van een groot man, dien men volmaakt wenscht maar dit niet zijn kan, omdat hij mensch is, wordt alles kwaads zoo licht geloofd. Ieder die in eenige goede hoedanigheid boven de menigte uitsteekt, heeft benijders (schijnheilige) bij menigte. De mensch is zeer egoïstisch; men kan niet verdragen, dat iemand boven ons uitkomt en daarom moet die ‘iemand’ door ‘men’ zwartgemaakt en zoo van zijn hooger standpunt afgeworpen worden. Hoeveel leden telt Multatuli's ‘men!’ Of ik Douwes Dekker zou willen vrijpleiten van alle menschelijke ondeugden - de ‘ondeugden’ van den dag wel te verstaan -? In het geheel niet, want ik zou het zelfs betreuren, indien een man als Multatuli zondeloos was. Zondeloosheid is voor mij de hoogste mate van ongerijmdheid. ‘Wie zich nooit vergist, hetzij in opvatting, hetzij in uitdrukking kan onmogelijk veel belangrijks leveren. Het is daarmee als met Kappelman, die nooit van 't paard viel, omdat hij nooit zoo'n dier besteeg.’ Immers heeft zelfs de zon vlekken; ‘ja, zonder vlekken was zij geen zon’? Maar nog eens, wie Multatuli kent - ik bedoel den ‘schrijver, denker, dichter, satiricus, criticus, moralist, hervormer,-’ - weerspreekt met al de kracht, die in hem is, den laster, dien men hem zoo menigmaal naar het hoofd wierp. (....) Nog is geen recht den Havelaar geschied! Een poging daartoe wordt ook in bovenbedoelde brochure door Dr. Muller beproefd. Dat zij vruchten drage! Denk ik aan recht den Havelaar schuldig, dan komt de verdrukte Javaan mij voor den geest; daarom ook kan ik niet nalaten hier onder nog af te schrijven, wat ik in een courant vond, die slechts enkele dagen na hare geboorte verdween. Sprekende over de te Amsterdam te houden tentoonstelling, zegt het blad: ‘Op die tentoonstelling zult ge allerlei dingen zien, waarvan ge nooit gehoord hebt. Daar zullen zijn 100,000 geraamten van Javanen, die omkwamen bij 't maken van den Postweg van Daendels, dwars over Java. | |
[pagina 529]
| |
Daar zullen staan tien duizend buffels van de inboorlingen, hun ontstolen door hunne opperhoofden. Tegen dien eeuwigdurenden diefstal moesten de Nederlandsche ambtenaren waken. Daarvoor zwoeren ze een aparten eed. Daar zullen zijn veel residenten, die een oogje dichtknepen; zij schreven steeds ‘op Java is het rustig,’ ze werden rijk en wonen op buitenplaatsen. Zoo wordt de deugd beloond. Maar de Javanen, die hun land niet meer konden bebouwen, toen hunne hoofden de buffels hadden gestolen, werden wanhopig, werden opstandelingen. Ze werden verslagen door het Nederl. Indische leger. Op de tentoonstelling zijn eenige duizenden van die opstandelingen; ze heeten meest Saîdjah. Ook eenige lijken van Javaansche vrouwen. Deze heeten meest Adinda. Duymaer van Twist voor de rechtbank van de publieke meening. Ginds wandelt Multatuli. Hij is lid van den Raad van Indië. Die twee daar zijn een Indische rijkworder en een makelaar in koffie. Drie afgezantschappen. Een van de Engelschen met Overbeek aan het hoofd. Ze nestelden zich op Borneo. Wij lieten dat toe; deswege komen ze ons danken. Het tweede afgezantschap bestaat uit Atsjineezen. Ze komen ons danken, omdat wij hun broeders en zonen neerschoten, die streden voor de vrijheid van hun Vaderland. Precies als onze voorouders deden in 1568. Daar ginder een stoet van 200 kettinggangers. Ze dragen striemen van geeselslagen. De heeren in die prachtige uniformen zijn 25 Gouverneurs Generaal en 25 Min. van Koloniën. Die kennen Indië, want ze werkten op 't Ministerie van Koloniën of brachten een paar jaar door op Buitenzorg. Die jongste Min. daar kent Indië het best, want hij was referendaris aan 't Departement van Koloniën. 80 afgevaardigen, die over Indische zaken debatteeren. De eenige, die er iets van weet, houdt wijselijk zijn mond. Die ontzettende berg daar, bestaat uit balen Koffie en Rijst, die verrotten bij gebrek aan wegen. Op dien berg zitten de planters die een loflied aanheffen ter eere der Nederl. Indische regeering. Iets verder een groepje Javanen, wier oogst mislukt is en hongersnood vieren. Ze zingen ook een loflied, een weinig minder luid dan de blanken. | |
[pagina 530]
| |
Daar ginder een Javaan, die amok maakt, omdat hij opium rookte. Hij wordt doorboord met spietsen. In de verte ziet ge den ontvanger der belastingen, die 't heerlijk vindt, dat de opiumpacht zooveel opbrengt.’ Nederlanders, wanneer zal recht geschieden aan Havelaar, aan de mannen die als Douwes Dekker hun plicht wèl deden? M.a.w.: wanneer zal recht geschieden aan onzen evenmensch in het verre Indië? Rotterdam, Dec. '82 J. Hobbel. |
|