Multatuli te schetsen als mensch en als denker, dit was de taak die spr. zich had voorgesteld. Al te lang toch had men hem slechts als ‘schrijver’ geëerd, maar zijn karakter had men op den achtergrond geschoven. Het vooroordeel dat M. ‘zulk een slecht mensch’ was had men laten gelden, maar men zag over het hoofd dat M., als ieder ander, menschelijke zwakheden bezat en evenmin als ‘mensch’ als een ‘schrijver’ volmaakt was, en gesteld ook, wat spr. ten stelligste weersprak, dat M. een slecht mensch was, waren daarom de feiten, die hij noemde, minder waar? Had men daarom het recht om de aandacht af te leiden van zijn streven? Kon men zich een edeler streven denken dan het streven naar waarheid, zooals zich dat bij M. geopenbaard had, in de opoffering van een heerlijk bestaan, ja van eene schitterende carrière? Door tal van citaten uit zijne werken werd dit door spr. aangetoond, waaruit hij ten slotte de conclusie trok dat Douwes Dekker geen volmaakt mensch was, omdat ‘mensch’ zijn de ontkenning was van volmaaktheid. De grondtoon van alle M.'s werken was zucht naar waarheid. Wij werden dus geroepen om met hem den strijd te strijden voor recht en waarheid. Waren er ook nog vele ‘Kappellieden’ in Nederland, wij moesten toch ook de lichtpunten niet voorbijzien. Er zou eindelijk een betere tijd komen. In het bosch, waar wel is waar nog zooveel knoestige stammen moesten worden omgehouwen, drong toch een straal van licht door, de straal der Vrije gedachte! Wij moeten pal staan voor onze overtuiging en er desnoods als M. honger voor kunnen lijden. Bovenal moeten wij waar zijn tegen ons zelven en anderen. Spr. eindigde, dat wanneer het gelukt was zijn gehoor tot meerdere waardeering van Multatuli op te wekken, hij het doel wat hij zich voorgesteld had, had bereikt.
Na vele bijvalsbetuigingen der aanwezigen en een woord van dank door den president tot de beide sprekers, ging de bijeenkomst uiteen.