inzake Tandem, dan is er misverstand geweest en het spijt mij. Gelukkig dat er niet veel kwaad bij kan zijn. Intusschen rust op mij de verpligting, de Hr. Versl., mogt het blijken, dat hij door u verkeerd werd begrepen en zich niet den schijn heeft gegeven, alsof hij aan Tandem bijdroeg indertijd - in de ogen v Dek te rechtvaardigen in de betrekking tot dàt punt. 't Spreekt dat ik het gaarne zou willen doen in àlle opzichten. Ge hebt geen enkel woord van àfkeuring gegeven, over de handelingen v. Versl. Dat ge ze niet goedkeurt zal wel waar zijn. Begrijp mij intusschen niet verkeerd, waar ik mijn standpunt in die zaak, duidelijk maak door te spreken van intrigue blijk. Versl. cs. - Een paar woorden ter verduidelijking. òf Versl. is minder dom geweest, dan mijn goedgunstig oordeel hem mij aanwijst, òf hij is ernstiger te laken, dan een aannemen van de gegrondheid eener gunstige opinie over z'n bedoelingen, mij veroorlooft te onderstellen. Uit 'n objectieve beoordeling van zijn doen & laten volgt naar ik meen, een veroordeeling van zijn beledigende goedmeenendheid. Ik kan z'n handelingen in de bew. zaak niet anders kwalificeren dan als: grof, misleidend en karakteristiek door 'n domme miskenning van den persoon voor welke hij zich zoo ijvervol en draaijerig heeft geinteresseerd. 't Is mij nog altijd 'n raadsel, van waar en uit welken grond ‘de Heeren’ hun mandaat tot bevoogding van Mult. hebben ontleend. Uit hunne waarachtige belangstelling in M.? Juist! Ze zijn dan in zekeren zin, aan zichzelf verantwoording schuldig van hun daden. Maar dat neemt niet weg, dat de dupe van hunne goedheid en overleg zich heeft te beklagen over machinaties die tot zekere hoogte begrijpelijk en geoorloofd
zouden zijn, vis-à-vis een ‘bezopen genie’, of hulpbehoevende naar den geest. - (....)
Wilt ge Hilda vriendelijk namens mij groeten?
tt
Braunius Oeberius
Zondag 29 oct 82