[9 september 1882
Brief van D.J. Korteweg aan J.C. de Vos]
9 september 1882
Brief van D.J. Korteweg aan J.C. de Vos. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-3 beschreven. (M.M.)
Amsterdam 9 Sept 1882
Waarde heer de Vos,
Alleen door zeer uitvoerig te schrijven zoude ik u geheel op de hoogte kunnen brengen van de gerezen moeilijkheid. Wij hebben indertijd aan de te nemen polissen voor Dekker en mevrouw Dekker een zoodanigen vorm gegeven, dat zij veilig zijn tegen beslaglegging van schuldeischers. Men had ons gewaarschuwd, dat de gewone vorm daartoe niet voldoende was. Wij hebben toen een rechtskundig advies ingewonnen en daarnaar gehandeld. Nu vraagt Dekker categorisch om toezending van de polissen. Het zijn door die bepaling voor hem en voor crediteuren, die er beslag op mochten willen leggen - waardelooze papieren geworden en in zooverre is er geen bezwaar aan zijn verlangen te voldoen. Maar na de ondervinding die wij in den laatsten tijd hebben opgedaan zijn wij overtuigd dat die bepaling hem ten zeerste ergeren zal. Wij voorzien dus eene uitbarsting van zijne zijde - onverschillig of wij de toezending der polis weigeren of niet. Wij wilden niet dat die uitbarsting de leden der commissie onvoorbereid treffen zoude, en hebben daarom eene vergadering bij eengeroepen ook om na te gaan of er nog een uitweg te vinden is, en, nu wij naar wij vreezen zoo ongelukkig geweest zijn onze beste pogingen om den vrede te bewaren te zien mislukken, nog eens uiteen te zetten wat Versluys en mij bewogen heeft, dien vorm aan de polis te geven (daarbij wordt bepaald dat ook een ander dan D D. aangewezen kan worden tot ontvangst der gelden, altijd nadat deze akte van bestaan heeft verleend, dus nimmer