Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 342]
| |
Fantasie en werkelijkheid
| |
[pagina 343]
| |
Hebt ge den wil, die wordt opgewekt door 't schoone en lijdende in de natuur; volg dan uw hart en uw verstand. Ge zult die inwendige stemmen verstaan, zoo gij ze niet overschreeuwen laat door stemmen van buiten. En dan? - dan zijt ge deugdzaam. Want genot zóó verkregen is deugd. (....) Doch helaas! eigenbaat, gesteund door slimheid aan den eenen kant, door traagheid en domheid aan de andere zijde, maakte weldra van hem, die bovenal het beeld der liefde voor moest stellen, den onbegrijpelijken, strengen, wraakgierigen God, waaronder thans nog zoovelen gebukt gaan. Dit nu heeft Multatuli willen veranderen. Zijne fantasie deed een andere Almacht voor zijn oog verrijzen, een die niet onbegrijpelijk bestuurt volgens onverandelijke wetten nedergeschreven in het boek der werkelijkheid; een Almacht, die den zwakken mensch in den nu eenmaal voor 't bestaan noodzakelijken strijd ondersteunt en bijstaat; die niets belooft in de toekomst; die niet dwingt tot dienen, doch bij wie het dienen zelf reeds een genot is en een geluk, en die de liefde vergeldt met wederliefde - reeds hier beneden. Die Almacht, die liefde, vond hij in de natuur, en hij verpersoonlijkte haar in Fancy! Lezers ik zal trachten u duidelijk te maken, waar de dichter Fancy vond; ik hoop u eenig begrip te geven van 't geen er toen omging in zijn hart. Evenals sommige Christenen hun God zien in onweder, ongeluk, oorlog en ziekte, vindt Multatuli zijn Fancy in alles wat hem aandrijft tot het goede; in alles wat schoon is en goed, in alles wat hem sterkt in den levensstrijd. Die strijd voor 't goede wordt in de Minnebrieven beschreven. (....) Gij vindt haar in 't onschuldig meisje, dat opgevoed zonder liefde, in onwetendheid en geloof zich aan u hecht en vurig wenscht te mogen beminnen, te leeren, en te weten.Ga naar voetnoot* | |
[pagina 344]
| |
Gij kunt haar vinden in den grijsaard die zelf niet krachtig genoeg meer, met zijn blik u aanspoort uwe goede voornemens ten uitvoer te brengen, en u gaarne bijstaat met raad.Ga naar voetnoot* Zij zetelt in uw hart, waar ze u ideën influistert, de liefde en 't geluk voor u afbeeldt; waar ze u noopt er lijsten om te maken, d.w.z. uwe ideën en plannen ten uitvoer te brengen.Ga naar voetnoot** Gij ziet haar in uwe vrouw, die alles met u wil deelen, vreugde en leed; die u hare rechten leert kennen, en u weder tot haar brengt, zoo ge mocht afgedwaald zijn. Eindelijk openbaart Fancy zich in de noodzakelijkheid, die allereerst doet lijden, doch slechts om later kracht te kunnen geven tot handelen. (....) En verder wekt Tine den moed op van haren Max door hem te wijzen op vroeger gedane goede handelingen, door hem een levensdoel voor oogen te stellen. ‘Herinnert gij u niet al die schilderijen, die zij ons ten geschenke gaf, genoeg om een museum te vullen.’ ‘Dagelijks nog zend ze mij stukken, 't eene fraaier dan 't andere, neen allen even schoon, historiestukken, genre, stillevens, historie vooral. Maar we komen lijsten te kort.’ ‘Maak een lijst om die stukken Max, doe dat, dat kunt ge.’ ‘Zij gaf mij onlangs een teekening, waarvan ik de bedoeling niet begreep, omdat ze iets voorstelde wat nog niet gebeurd is.’ ‘Javaansche meisjes legden Melatiekransen op een graf. Dat graf was 't uwe Max. Er stond op den steen: Hier rust wie veel heeft gedragen.’ ‘Maak 'n lijst om die teekening? Misken Fancy niet langer, haar en hare geschenken.’ Of met andere woorden: Hoeveel schoone plannen hebben wij niet gevormd, enkele heb- | |
[pagina 345]
| |
ben wij ten uitvoer gebracht, maar wij hebben nog lang niet alles gedaan. Een schoone roeping wacht u. Handel zóó dat op uw graf zal te lezen staan: ‘Hier rust wie veel gedragen heeft!’ Handel zóó, dat een volk u zijn verlossing dankt. (....) Hij diende in te zien, dat hij andere vijanden moest bestrijden dan zij, die hem persoonlijk hadden miskend, hij moest begrijpen, dat 't verdrukken van de vrouw, 't meisje, en 't niet verhooren en mishandelen van den inlander gevolgen waren van één oorzaak: van gebrek aan liefde in de maatschappij, van overgeërfde botheid en verstomping, van godsdienst, en zoogenaamde zedelijkheid. Daarentegen moest hij strijden en daarom ook ontweek zij hem, toen hij ontmoedigd en gedrukt zijn heil ging zoeken in brieven, aan koningen, ministers, kiezers enz. Intusschen was de strijd reeds begonnen. De handelingen van den mensch, die goed wilde zijn, van den waarheidszoeker, hadden het publiek beleedigd, en beangst door zooveel laags waar 't zich in had geschikt, waar 't zelfs partij van trok, thans van haar licht vernis beroofd, naakt en open lag in volle afzichtelijkheid. Vaders, stiefmoeders, ooms, tantes, dominé's en uitgevers, zij allen verbonden zich tegen dien eenen, die hen durfde storen in hun zoete rust. Doch inplaats van hem openlijk te bestrijden, belasterden en hoonden zij hem; men smaalde op zijn armoede, op zijn ongeloof; men dreigde hem zelfs. Sommigen die zijn waarde leerde kennen, trachtte hem over te halen tot hunne knoeierijen, anderen voor hem bevreesd, poogden hem te ontwapenen door hem te bewonderen en te prijzen. Er was bijna niemand die hem steunde in de ongelijken strijd. Is 't wonder dat hij vermoeid werd? (....) In de Minnebrieven wordt de inwendige strijd beschreven, dien hij te voeren had alvorens hij afstand deed van persoonlijke voldoening ter wille van een hooger ideaal. In de Ideën openbaart zich de kracht hem door Fancy beloofd. Geen vriend sprak schooner tot u over liefhebben en goed zijn, over liefde en deugd, doch ook geen vijand kon pijnlijker kwetsen, en dieper wonden (....) De heer Vosmaer, een der eersten, die den moed heeft gehad, de | |
[pagina 346]
| |
handschoen voor Multatuli op te nemen, beschouwt Fancy als des dichters Fantasie. Ik ben het daarmede in het geheel niet eens. (....) Fancy is niet alleen zijne persoonlijke fantasie. Zij is er in werkelijkheid, zij bestaat. Die gedurige twijfel of ik 'n meisje ben, zegt Fancy, hindert mij; ik ben een meisje. En zij had er bij kunnen zeggen: mijne stiefmoeder, mijne ooms, tantes, en verdere leden der familie zij bestaan ook. Zeker, Fancy en Tine bestaan, ja, waarlijk Fancy bestaat, doch de meesten gevoelen geen behoefte haar te zoeken. Ik hoop enkelen daartoe te hebben opgewekt. P.Th. Couperus | |
Naschrift aan Multatuli!Meester! Ik ken u niet anders dan uit uwe werken! Wilt ge mij antwoorden of mijn opvatting juist is dan niet? |
|