[24 juni 1882
Brief van Multatuli aan J. Versluys]
*24 juni 1882
Brief van Multatuli aan J. Versluys. In: Ter gedachtenis aan Multatuli 1887 - 19 Februari - 1892. Amsterdam, 1892, blz. 67-68. (M.M.)
Nieder-Ingelheim, 24 Juni 1882.
Waarde Versluys! Zooeven ontving ik eenige Indische couranten, waarin een aan een twaalftal heeren gerichten brief van den heer Korteweg is opgenomen. Waarom ik het daarin voorkomende via Soerabaja - en dus eerst heden! - moest vernemen, is my raadselachtig. Aangenaam is 't zeker niet! Indien de Amsterdamsche heeren de goedheid hadden gehad my te raadplegen in een zaak, die toch ten slotte van myn convenientieGa naar eind1. afhankelyk behoort te zyn, ware ik tydig in de gelegenheid geweest myn wenschen te uiten en alzoo voor die uiting het karakter behoefde aan te nemen van 'n pynlyk desaveuGa naar eind2.. Dit schynt nu te moeten.
Om U en de andere heeren een onaangename positie te besparen, heb ik myns ondanks in de beschikking over het Nederlandsch gedeelte van 't Huldeblyk berust.
Maar noch door U, noch door iemand anders gewaarschuwd zynde, dat de heeren van plan waren op gelyke wys in myn rechten te treden ten opzichte der beschikking over de uit Indië verwachte bydragen, voel ik my genoodzaakt daartegen uitdrukkelyk te protesteeren.
Het is zeer wel mogelyk, dat ik het Indisch contingent geheel of gedeeltelyk in lyfrente beleg, doch ik wensch daarin geheel myn eigen meester te blyven. Wie dien eisch vreemd vindt, heeft een zonderlinge opvatting van 't woord ‘Huldeblyk.’
Wilt ge nu zoo goed zyn, my mee te deelen of u reeds iets van den uitslag der zaak in Indië bekend is? En of de heeren van de Commissie van plan zyn ditmaal gevolg te geven aan myn billyk verzoek, om my te laten beschikken over zaken, die my aangaan, en die door niemand anders buiten myzelf met grond kunnen beoordeeld worden? Suf, kindsch of krankzinnig ben ik nog altyd niet en ik heb geen lust daarvoor door te gaan.
Na vriendelyke groet
t.t.
Douwes Dekker