Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 253]
| |
Denken en handelen.
| |
[pagina 254]
| |
‘goede vrienden’ als laakbare daden zijn ingeschreven op zijn debet met de openbare meening, mag van geluk spreken. Naar deze ervaring moet dus hetgeen over Multatuli wordt gefabeld beoordeeld worden. Het is dan ook niet op dergelijke verhaaltjes, dat wij afgaan om te concludeeren, dat zijn doen in strijd is met zijn denken. Multatuli zelf vertelt het ons zwart op wit. De grondtoon toch van zijne geschriften is: onmeedoogende kritiek op 's menschen gebrek aan waardeering voor wat groot en schoon is. Uit eigen miskenning voortgevloeid, beheerscht dit denkbeeld zoowel zijne letter- als staatkundige werken. (....) Maar wat moest Multatuli, die blijkens, zijne geschriften, op de hoogte moet zijn der psychologische oorzaak van dat gebrek aan waardeering - wat moest hij daartegenover doen? Hij, als denker van hoogere orde, moest trachten, op zijn beurt zich te verplaatsen in den gedachtengang - d.i. het organisme, de opvoeding, de omgeving, de ontwikkeling - van de menschen, die hem aldus verongelijken. Hij zou dan begrijpen, dat ook Droogstoppel en Slijmering moesten zijn zooals zij zijn, dat zij, onder hunne levensvoorwaarden, niet anders konden dan hem werpen met hun drek. En het onmiddellijke gevolg zou geweest zijn, dat hij hen niet had geantwoord met zijne verachting, maar hoogstens met zijn medelijden. In plaats echter van ‘Publiek ik vergeef u wijl gij niet beter weet,’ heeft het telkens en telkens van zijne lippen geklonken: ‘Publiek ik veracht u met groote innigheid’. (....) Wij willen eene poging wagen tot verklaring dier schijnbare tegenstrijdigheid. Wij verwachten daarvan, dat zij zal bijdragen om de verbittering, die velen jegens Multatuli, wegens zijne harde uitvallen tegen het ‘Publiek’, koesteren, te verzachten. Hoe de mensch zal handelen, wordt hem telkens voorgeschreven door zijn hersenen. Een zeer samengesteld net van fijne zenuwen, geconcentreerd in ons ruggemerg, voert alle indrukken langs dat ruggemerg naar de groote hersenen, die, als eene gedeeltelijk grauwe gedeeltelijk witte massa, onder onzen schedel zijn uitgespreid boven de zoogenaamde kleine hersenen (aanhangsels van het rugemerg) en op ieder langs de zenuwdraden ontvangen bericht antwoord geven door te bevelen, welke handeling zal | |
[pagina 255]
| |
worden verricht. (Dit geldt namelijk voor de z.g. bewuste handelingen; behalve deze moet men aannemen dat er onbewuste zijn, die plaats grijpen uitsluitend door reflex-beweging der zenuwen op eene prikkeling van buiten, of wel door langdurige gewoonte, zonder dat een bevel der hersenen vereischt wordt. B. v. dat ik mijne hand terugtrek als men mij er in prikt, zal wel geschieden door reflex-beweging der geraakte zenuwen, zonder dat deze eerst de hersenen om advies vragen; en wanneer ik een boek lees, wordt niet iedere letter door mijne gezichtszenuwen naar mijne hersens overgebracht, om te vragen welke beteekenis zij heeft voor de samenstelling van het woord, maar door langdurige gewoonte volvoer ik de handeling van het lezen onbewust; slechts als ik de beteekenis of het verband van een zin moet begrijpen, zullen mijne hersenen worden geraadpleegd). (....) De kern van onze quaestie ligt nu in de volgende vraag: om bij Multatuli te blijven, hoe komt het dat deze denker, voor zijne schrijftafel zittende, buiten den invloed van storende indrukken, aan zijne hersenen de schoonste humaniteits-beginselen en menschkundige waarheden zal ontleenen, en in het volgend oogenblik, wanneer een onaangename prikkel van buiten (b.v. de herinnering aan miskenning) er zich in komt mengen, van diezelfde hersenen het bevel ontvangt om met die humaniteit en menschkunde zoo zeer strijdende woorden neer te schrijven, als het beruchte: ‘Publiek, ik veracht u met groote innigheid?’ (....) In het kunstig geörganiseerde hersenstelsel van den mensch heeft de natuurkracht de grootste tot heden bekende volkomenheid bereikt in het onderscheiden waar het wezenlijk geluk te vinden is. Hier is zij zich bewust, dat het onmiddellijk voor de hand liggend genot dikwijls niet anders is dan schijn-genot. Dringt de maag aan op het buitenmatig genot van spijs of drank, de hersenen zullen waarschuwen: het genot der voldoening van niet aan den prikkel te hebben toegegeven, zal straks grooter zijn dan dat der oogenblikkelijke vervulling. Bij alle onzedelijke begeerten van het overig lichaam zullen de hersenen eene dergelijke vermaning doen hooren. En die begeerten zullen steeds blijven spreken, wijl in dat overig deel van ons lichaam de natuurkracht zich niet tot die hoogere ontwikkeling heeft samengetrokken, die zij bereikte in onze groote hersenen. Ginds schuilt nog het ruwer egoïsme, dat | |
[pagina 256]
| |
met aandrang vraagt om oogenblikkelijke bevrediging; hier antwoordt de stem van het veredeld egoïsme, dat voor het vinden van geluk middelen aanwijst, die oogenschijnlijk met de hoofdeigenschap der natuurkracht, de baatzucht, in strijd zijn. Passen wij de oplossing, die wij hebben trachten te geven, toe op den man, die ons, door de diepe belangstelling welke wij voor hem koesteren, tot dit onderzoek heeft genoopt, dan zal men zien, dat al wat onverklaarbaar scheen duidelijk is geworden. Het hoog ontwikkeld denkvermogen van Multatuli toont hem de voorwaarden, waaronder het geluk is te vinden, in de hoogste en edelste ontwikkeling; gelukkig zijn door anderen gelukkig te maken. Zijne schoonste dichter-uitingen getuigen van ware menschenmin; zijne kritiek, zijne satyre, zijne menschkundige ontledingen, als bijv. die der omgeving van een Woutertje Pieterse, zijn nagenoeg uitsluitend gericht tegen de kleingeestige, bekrompene, geniepige baatzucht van het vleesch en de zinnen, die de vijand is van de veredelde baatzucht der in de hersenen het hoogst ontwikkelde natuurkracht. Maar op een gegeven oogenblik komt bij hemzelven de drang van de lagere natuur de heldere werking der hersenen verstoren. Eene fout, die in zijn aanleg mocht schuilen, de fout van lichtgeraaktheid, is door jarenlange miskenning, vuilen laster, opzettelijke verkleining, boosaardige uitlegging van eigenaardigheden, aangegroeid tot eene wonde in zijn gemoedsleven, die van tijd tot tijd onweerstaanbaar aandringt op verlichting, door pijnstillende maar laag zedelijke middelen. Een brief, een gesprek grieft hem, of zelfs eene aanteekening maakt de herinnering aan oude grieven wakker; de zenuwen stormen op de hersenen los om verlof te vragen tot het geven van een grievend antwoord; de hoogere natuurkracht biedt te vergeefs weerstand - en een woord van Multatuli vliegt de wereld in, dat schijnbaar den doodslag geeft aan de edele beginselen, waarvan zijn geheel overig werken en streven den stempel draagt. Wie, na deze verklaring harer zeer natuurlijke oorzaken, bij zijne ergernis over Multatuli's beweerde inconsequentie wil volharden - dien staat het vrij. Maar wel bedenke hij, dat hetzelfde proces, met dezelfde resultaten, werkzaam is in zijn eigen persoon en in ons allen. Slechts bij ons wordt er niet op gelet, wijl de wandelaar het oog | |
[pagina 257]
| |
niet houdt gericht op den onbeduidenden molshoop, maar op den wegwijzenden berg. Pébé. |
|