Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 240]
| |
Den Weledelen Zeergeleerden Heer Dr Vitus Bruinsma te Leeuwarden Weledele Heer! Ik moet U mijn dank betuigen voor de spoedige mededeeling, mij in den loop dezer week gedaan omtrent het bijeengebrachte voor Multatuli. Of de heeren tevreden kunnen zijn over den uitslag van hun pogen, kan ik niet beoordeelen; - wel weet ik, dat aan mijne verwachting niet is beantwoord. Misschien is het juister als ik het aldus uitdruk: ik koesterde in mijn hart den wensch, dat het met dit ‘huldeblijk’ zeer schitterend zou gaan, opdat het een krachtige stem zou zijn, die sprak van waardeering, een stem, die M. op luiden toon vertelde, dat hij door velen begrepen wordt. Dit laatste toch is, dunkt mij, voor een Multatuli-ziel de groote troost. Het is niet zoozeer de vraag of ‘hij wel leven kan’ - juist omdat 't geen zaak van liefdadigheid is, maar van beginsel, van overtuiging, had ik 't zoo gaarne schitterend gewenscht. (Ik hoop dat ik mis ben en dat 't wel schitterend is!) Ik zou zoo graag zien, dat M. in zijne laatste levensdagen kon denken: ik word meer en beter begrepen dan ik meende. Dat zou voor hem een zonneschijn zijn en zeker zullen weinigen hem inniger zonneschijn toewenschen dan ik. Mijne vereering gaat verder dan van velen, die gaarne hulde brengen aan den strijder voor de verdrukte Javanen en den genialen schrijver, doch verder wel eens een ‘maar’ laten hooren. Ik vereer den geheelen Multatuli; mijne ziel voelt zich aangetrokken tot de zijne; - de tonen zijner ziel vinden weerklank in mijn hart; - ik voel de smart, die uit zijne woorden spreekt; - ik begrijp de smartkreten uit zijne minnebrieven, uit zijne ideén - ik begrijp idee 324: ‘De hevigste uitdrukking van smart is sarcasme’ (soms wensch ik, dat ik 't niet begreep!) En dus: toegegeven, dat M. soms in zijne oordeelvellingen onbillijk is (ik heb er weinig hinder van) - doch ik stel mij bij 't lezen der gedachten van anderen altijd de vraag: ‘hoe komt iemand er toe, dat of dat te zeggen?’ - en zoo verneem ik de zielesmart, die uit de bittere woorden spreekt. En dat drijft mij tot grootere genegenheid: Hoe vaak is de wensch bij mij opgekomen den edelen man toe te voegen hoe goed ik hem begrijp en hoe gaarne ik hem daarmee troosten wilde. Want er is geen grooter smart, dan tonen uit zijne ziel te voelen opkomen en dan nergens een weerklank daarvan op te vangen: - dat is de smart | |
[pagina 241]
| |
van een Hamlet - de ‘wereldsmart’ van Byron. Begrepen te worden is eene behoefte voor iemand, die ziel heeft. Hoe meer ziel, hoe heviger smart: wat moet de ziel van een Douwes Dekker doorpriemd zijn. Voor mij is hij dan ook echt de Multatuli. - Wie zal het wee peilen, dat uit de Minnebrieven ons tegenruischt? Bestaat er iets in onze letterkunde, dat met dat werk te vergelijken is? Ik heb het wel eens vergeleken met de Hamlet van Shakespeare. Hoe ongelijk in bouw, uit die beide werken komt mij een gelijke toon tegen - en ik stel de minnebrieven het hoogst - doch zeker spelen mijne sympathie voor M. en mijn Nederlandsch hart mij parten: Letterkundige beoordeelingen kan ik niet maken: ik ken de letterkundige maten niet. Bij het lezen let ik gewoonlijk maar, hoeveel ziel er in een werk ligt. Doch ik begrijp niet, hoe ik er toe kom U met mijn geschrijf lastig te vallen, - mij in gedachten bloot te leggen voor iemand, die mij niet kent. Want mijn aard is anders nogal gesloten en ingetrokken. Bovendien, zou ik volkomen vertellen wat Multatuli voor mij is, dan viel er wat te schrijven. Want dan moest ik mijn leven, mijne ondervindingen, mijn leed, mijn strijd, er bij aanhalen. Doch dan zou het ook blijken hoe het zaad van den zaaier bij mij in vruchtbare aarde viel, hoe die zaaier mij geleerd en gesteund heeft, hoe ik door zijne woorden beter mij-zelven durfde zijn. - En over de Wouter-geschiedenis, de zeeziekte-geschiedenis en al het andere schoons van den zaaier zou ik zooveel kunnen zeggen, dat getuigde van begrijpen en waardeeren. - Doch reeds meer dan genoeg. Begrijp slechts uit mijn geschrijf, dat ik het grootste belang stel in M. en ik durf U geen lasten opleggen - doch zoo Gij later eens de goedheid hadt mij wat naders omtrent de zaak te vertellen, dan zou ik U zeer dankbaar zijn. Ik hoop zeer, dat Multatuli zelf zich minder illusies gemaakt heeft omtrent het huldeblijk dan ik; want ik voel den schram, dien hem dat anders geven moet. Was ik eens even schatrijk, dan - (nu ja, misschien zat ik dan verstrikt in vooroordeelen). In mijne armoede kan ik slechts eene kleinigheid doen, en ik zou dat nog wel eens willen doen. U mijne sympathie betuigende voor dat Ge zoo openlijk voor M. opkomt, ben ik hoogachtend Uw Dw. Dn. H. Oosterling. Oenkerk - Mei 1882. |
|