Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdLezers!Gisteren ontvingen wij uit Amsterdam een circulaire, onderteekend door zeventig personen. 't Stuk is een ware staalkaart van beroepen; men vindt er de namen onder van tooneelspelers, oudhoofdofficieren, onderwijzers, letterkundigen, geneesheeren, hoogleeraren, directeuren en leeraren van h.b.s., kunstschilders, uitgevers, ingenieurs, enz.; ook één ambtenaar; een Indisch ambtenaar wel te verstaan, de heer G. Valette.- Wij noemen hem in het bijzonder, omdat hij zoo uitmunt door éénigheid. De zeventig onderteekenaars vragen medewerking ter bereiking van een doel. e. douwes dekker willen zij ‘in staat stellen tot het einde toe zonder geldelijke zorgen zijn levensstrijd te strijden; hem bewaren voor de gedachte, hen die hij lief heeft, onverzorgd achter te laten’. Het doel is goed, maar onze zeventig landgenooten zijn er niet in geslaagd het naar behooren te omschrijven. De toon der circulaire bevalt ons niet en vooral mishaagt ons het slot: ‘Uwe namen zullen in een, den heer Douwes Dekker aan te bieden album, vereenigd worden.’ | |
[pagina 219]
| |
Denkt eens aan! Het ‘genie’ zal de namen lezen van al de Janssen's, Pietersen's en Gerritsen's, die hun bijdragen toezenden aan de onderteekenaars der circulaire. Misschien... ja misschien zal het ‘genie’ dat album laten overdrukken in een nieuwen bundel Ideeën. Men krijgt zoodoende waar voor zijn geld. Er bestaat geen schooner kans om goedkoop vereeuwigd te worden! Zulk een wijze van aanmoedigen tot het verrichten van een goede daad keuren wij af; zoodoende blijven de middelen te vèr beneden het doel; langs dien weg bereikt men geen schrijver als Multatuli; zelfs niet als hij arm is; dan misschien minder dan ooit. Want men bedenke het wel: hier is geen sprake van philanthropie, maar van plichtsbetrachting. Niet de armenzorg, maar de nationale eer is en causeGa naar eind1.. Dàt althans wordt in de circulaire erkend. De onderteekenaars der circulaire, het blijkt uit dit laatste voldoende, meenen het kostelijk, zooals wij reeds zeiden, en daarom te meer verwondert het ons dat zij de taak, door hen aanvaard, zoo slecht begrijpen. Ware dit anders, zij hadden niet gerept van dat Album; zij hadden in hun circulaire niet de meesterachtige verklaring afgelegd, dat zij, wat het ‘in staat stellen’ van Multatuli betreft, zich ‘een nadere beslissing omtrent den daartoe te kiezen vorm voorbehouden.’ Bij een juist besef van toestand en verhoudingen zouden zij een en ander niet hebben kunnen schrijven; de bekwaamsten en talentvolsten onder hen - en er zijn bekwame en talentvolle mannen onder de 70 onderteekenaars - blijven nog vèr beneden den elleboog van Multatuli; zooals zij zijn, zullen elk geslacht er heele of halve dozijnen opleveren. Niet eens elke eeuw levert één Multatuli. Tegenover een man, wiens evenknie men onder de Nederlandsche schrijvers en denkers vruchteloos zoekt, kan slechts één ‘vorm’ bestaan, voor de gedeeltelijke kwijting der groote schuld van dankbaarheid, die de Nederlandsche natie aan hem heeft. Men zende hem de opbrengst der bijdragen sous couvertGa naar eind2., hoogstens met een eenvoudig begeleidend schrijven. Wie nu in het vorenstaande blinde ‘Multatuli-vergoding’ meent te zien, bedriegt zich. Er zijn waarschijnlijk maar zeer weinigen, die minder vergoden dan wij; daarbij is er veel wat wij in hem afkeuren. Vaak heeft ons zijn bitter woord gegriefd. Wie daaren- | |
[pagina 220]
| |
boven gelezen heeft hoe hij - onrechtvaardig generaliseerend - met minachting neerziet op de journalistiek, het ‘kranten métier’; en op welke wijze hij de dagbladschrijvers in het algemeen qualificeert, moet begrijpen, dat er van onzen kant geen sprake kan zijn van plompe vergoding. Maar in tallooze andere opzichten zijn wij, is de Nederlandsche natie, hem eerbiedige hulde schuldig. Niet om ‘menige fijngevoelde schets’ of ‘menig verheven dichtwerk,’ gelijk de circulaire zegt, maar omdat hij een lichtstraal heeft geworpen in de zielen van duizenden, die op weg waren zedelijk onder te gaan in den maalstroom van wanbegrip en sleur; om de moed, de kracht, het talent, den ijver - den ijver vooral - waarmede hij heeft gehamerd op het reusachtig gebouw van kleingeestigheid en vooroordeel, door wanbegrip opgetrokken en door traagheid en domheid onderhouden; waarmede hij gestreefd heeft naar waarheid (....) Hij ook heeft gedaan wat hij heeft aanbevolen in zijn brief van 5 October 1869 aan de ‘Maatschappij tot nut van den Javaan’ het Nederlandsche volk - voor zoover het leest - lezen geleerd en bovendien vergelijken, overdenken, oordeelen, schiften. Voor al de Woutertjes Pietersen, die groot werden in een atmosfeer van Nederlandsche Pennewipperij, was hij de dokter Holsma, die de kiemen legde tot zelfstandig nadenken en onderzoeken. En dat zal hij blijven, geslachten ná ons. Vijf en twintig jaren heeft hij aan dien reusen-arbeid besteed. Thans moet geld worden bijeengebracht om den heer E. Douwes Dekker ‘in staat te stellen tot het einde toe zonder geldelijke zorgenGa naar voetnoot* den levensstrijd te strijden.’ Ook hier ter stede is de circulaire ontvangen en het verzoek gedaan om tot dat doel mede te werken. Wij doen dat met liefde, al hebben wij onze aanmerkingen op de circulaire niet kunnen weêrhouden. Wij bevelen ons dringend aan voor de ontvangst der bewijzen van erkentelijkheid van hen, die geleerd hebben van Multatuli, ook al waren zij in menig opzicht zijn antagonist. | |
[pagina 221]
| |
Den bedeltoon kunnen, willen, noch mogen wij aanslaan; zij komt hier niet te pas, ook niet tegenover hen, die bereid zijn hun bijdragen aan onze redactie te doen toekomen. |