Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdDe hulde aan Multatuli.Velerlei zijn de verontschuldigingen, waarmede mannen van wie men iets anders verwachten kon, zich van de deelname aan deze hulde afmaken. De een vergelijkt Multatuli's, ‘levensgedrag’ met het zijne, en komt dan tot de conclusie dat men veeleer voor hèm een kapitaal bijeen brengen mocht; den ander verbieden zijn heiligste overtuigingen om den satirieken godloochenaar eere te bewijzen - en hij denkt daarbij aan de korte fraze waarin Jan ten Brink in zijn Gesch. | |
[pagina 96]
| |
der Letterk. Douwes Dekker afhandelt, door hem te noemen: ‘het ideaal onzer studeerende en niet studeerende jongelingschap’; een fraze, die echter, om de reserve die er in ligt, slechts half waar is, en die, waar zij bovendien uitsluitend betrekking heeft op den Max Havelaar zeer zeker ònwaar is. Een derde, die de circulaire ontving, mag als burger niet meêdoen, daar uit de circulaire de beschuldiging spreekt, dat zijn eigen natie - een bloedzuigster is. Aan al deze weigeraars zou ik, als hunne motieven tenminste eerlijk zijn, het artikel willen doen lezen, waarin De Amsterdammer, het weekblad dat het eerst de Havelaarszaak op 't tapijt heeft gebracht, nadat de heer Perelaer zijn bekende brochure geschreven had, - die verontschuldigingen ontzenuwt. ‘Of men - lees ik er - elken volzin in de circulaire, nauwkeurig gewikt en gewogen, onderschrijven kan, is een zaak, die men aan ieders oordeel mag overlaten. (....) Daarna wordt het Handelsblad onder handen genomen, dat tot die kleinzeerigen is gebleken te behooren. Waar dit blad het ‘betreurt, dat voor de hulde aan Multatuli als grondslag is genomen een beschuldiging, welke onbewezen is en waarover (het Hbld.) en vele anderen nog altijd naar licht uitzien,’ herinnert De Amsterdammer hoe de heer Mr. Bergsma onlangs constateerde, ‘dat het wanbestuur en de knevelarijen van inlandsche hoofden, toen de heer Douwes Dekker in 1856 den regent van Lebak in staat van beschuldiging wilde doen stellen, inderdaad schromelijk erg waren,’ en dat de minutenGa naar eind1. van de brieven in Max Havelaar opgenomen, door hem, Bergsma, in het archief zijn teruggevonden, woordelijk alzoo luidende. En waar het Hand. om Douwes Dekker te kunnen gelooven, een poging tot verdediging van de zijde der beschuldigde regeering behoefde, spot de Amst.: ‘Een fraaie leer! Zwijgende barbaarschheid, ja elke misdaad is op deze wijs gered; zoolang zij haar mond niet opent om op beschuldigingen te antwoorden, is immers haar schuld onbewezen.’ In een betoog, dat er sedert Multatuli's vertrek uit Indië veel is verbeterd, had het Hand. voorts o.a. triomfantelijk gevraagd: ‘is niet sedert 1866 door de liberale partij geijverd voor de afschaffing der pantjendiensten?’ Daarop antwoordt De Amst. ‘Sinds 1866 is door de liberale partij volgens het Hand. geijverd voor afschaffing van verplichte pantjendiensten. Geijverd. 't Staat er werkelijk. | |
[pagina 97]
| |
Een liberale partij, 16 jaren achtereen de baas in den lande, heeft 16 jaren geijverd... geijverd om pantjendiensten af te schaffen tegen aequivalent... en haar ijver is beloond door een konservatief, die eindelijk, na zelf zeven jaar gewerkt te hebben aan eigen bekeering, voor dezen ijver bezweek en het vraagstuk aandorst! Er behoort moed toe om, na gewaagd te hebben van Multatuli's geestdrift, van dezen ijver te spreken!’ Men ziet: na eerst er op gewezen te hebben, dat een circulaire door zeventig personen onderteekend, lichtelijk frazen bevatten kan, die niet iedereen bevallen, - ontzenuwt De Amst. de hoofdgrief: partijdigheid in zake Insulinde, voldoende. (....) Eindelijk antwoordt de Amst. op de bedenking, dat reeds vroeger getracht is een kapitaal voor Multatuli bijeen te brengen, doch volgens het Hand. die poging door Multatuli's eigen houding mislukt is. ‘We moeten bekennen, dat dergelijke zaken. o.i. te kiesch zijn, dan dat wij haar in openbaar debat mogen brengen, - luidt het antwoord. Doch heeft Multatuli's houding vroeger teleurgesteld, een man die zelden weigert aan te nemen onder zekere voorwaarden, zal daarom geen nationaal huldeblijk van de hand wijzen, dat, zonder eenige verbintenis op te leggen, hem wordt aangeboden. In ieder geval, door geld te weigeren, - het Hand. zelf zal het erkennen, bewijst men nog geen gebrek aan karakter.’Ga naar voetnoot* In de Port.Ga naar eind2. wordt tegen de hulde de bedenking gemaakt, dat zij van een club uitgaat. Waarom - klaagt de heer De Beer - doen (behalve de enkelen, die meêdeden) onze schrijvers van naam, onze hoofdredacteuren van de grootste dagbladen niet mee? Is 't clubvereering? En Schr. betreurt, dat van het ‘Lebak is een woestenij’ zooveel ophef is gemaakt. De heer De Beer is niet de eenige, die spreekt van clubvereering. Anderen heb ik hooren spreken van een ‘wierookfeestje door de fine fleur van 't atheïsme gegeven.’ Tegen de laatste bewering kan al dadelijk worden aangevoerd, dat niet alle onderteekenaars der circulaire atheïsten zijn; tegen de klacht over clubvereering in 't algemeen, dat àls deze hier in 't spel is, zulks pleit tegen hen, die wèg bleven, niet tegen hen, die de hand | |
[pagina 98]
| |
uit de mouw staken. Lang genoeg is er voor die auteurs en journalisten gelegenheid geweest om te zeggen: ik doe meê! Bij de Hooftfeesten ontbraken ook vele auteurs, die de Port. gaarne gezien had. Terecht laakte zij toen de afwezigen. Waarom dan nu niet? Maar het gaat meer zoo in ons flegmatiek landje: alleen zij, die in alle opzichten met een zaak dwepen, bezitten ijver genoeg om iets te doen. De anderen hadden en hebben en houden ‘principieele bezwaren’. Om hen bang te maken, deze mededeeling nog. In de Indépendance van Zaterdag wordt met veel ophef van de voorgenomen hulde en van Multatuli's strijden voor de rechten van den Javaan melding gemaakt. Mislukt de hulde, de Indépendance zal zeker niet zwijgen! En welk een figuur zou de natie dàn in het buitenland maken! Want de Indépendance wordt veel gelezen... Ieder rechtgeaard Nederlander wachte zich voor schade. Het nooit volprezen ‘buitenland’ mocht eens slechte gedachten van hem gaan krijgen! J. De Meester.
Tot 5 April bestaat gelegenheid tot deelneming aan de hulde. |