Volledige werken. Deel 22. Brieven en dokumenten uit de jaren 1882-1883
(1991)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| ||||||
Nationale dankbaarheid.De Middelburgsche Courant schreef naar aanleiding dezer circulaire het volgendeGa naar eind1. (....) Wij deelen deze waardige en kalme aanprijzing van het streven in de cirkulaire uitgedrukt niet zonder bedoeling meê. Wij toch vinden in deze woorden volkomen onze meening weêrgegeven. Of men elken volzin in de cirkulaire, nauwkeurig gewikt en gewogen, onderschrijven kan, is een zaak, die men aan ieders oordeel mag overlaten. Wanneer zeventig lieden een cirkulaire onderteekenen en rondzenden is het natuurlijk de hoofdstrekking, waarop men te letten heeft. Elk der zeventig onderteekenaars, geroepen om een dergelijk stuk op stellen, waarin gewag gemaakt moet worden van ‘Multatuli's veelzijdig en veelbewogen leven en werken,’ zou allicht op deze of gene zijde van een zoo omvangrijken en veelvoudigen arbeid krachtiger de aandacht wenschen te vestigen dan zijn mede-onderteekenaar. Voor de hulde die men Multatuli wil brengen, is meer dan één grondslag aangewezen. En zeker zou de man zelf reeds lang ten grave zijn gedaald, vóor een zeventigtal vereerders, bij openbaar debat, het eens geworden waren over het juiste standpunt, waarop men post hadde te vatten, wilde men geen gevaar loopen kleinzeerige menschen op de teenen te trappen. Onder die kleinzeerigen het Handelsblad te moeten aantreffen, zal menigeen teleurstellen, doch, waarschijnlijk heeft een al te vluchtige lezing der cirkulaire meer schuld aan zijn bestrijding van deze zaak, dan de afkeer om een ‘genie’ te huldigen vóór zijn dood. Het Handelsblad erkent, dat op de duidelijke, herhaaldelijk uitgebrachte beschuldiging, door Multatuli aan het adres van regeeringspersonen gericht, nog niet geantwoord is geworden. Slechts eenmaal, in de Mozeszaal in 1864, was hij bij monde van den Heer Rochussen weersproken. ‘Licht werd er over de Lebaksche geschiedenis niet verspreid. Men bleef in het duister over de beweegredenen van het ontslag aan den Heer Dekker verleend; | ||||||
[pagina 81]
| ||||||
men bewonderde zijn geestdrift, zijn stijl en zeggingskracht, in één woord zijn genie; maar de overtuiging, dat hij overdreven had, behield de overhand.’ Het blad betreurt (naar het vermoedt, stellig met velen,) dat voor de hulde aan Multatuli als grondslag is genomen een beschuldiging, welke onbewezen is en waarover het Handelsblad en velen nog altijd naar licht uitzien.’ En het hoopt één zaak: ‘dat uit deze beweging volgen zal, dat het stilzwijgen, door de aangevallen bestuurders tot dusver bewaard, zal worden afgebroken.’ Gegeven dus: bestuurders, aangevallen niet door den eerste den beste, maar door een assistent-resident; niet door een gewoon assistent-resident, maar volgens 't Handelsblad zelf: door een genie; beschuldigingen die heel Nederland in rep en roer hebben gebracht en zelfs tot over de grenzen luid weerklonken; beschuldigingen, zoo kras, dat men het er voor hield, dat Multatuli overdreef; - en niemand der personen, die 's lands prestige hadden of hebben op te houden, heeft in 25 jaren tijds den moed gehad te antwoorden. Welnu, zal men dan nog 25 jaren moeten wachten eer men Multatuli mag huldigen? Zij die 25 jaren de verdenking van een volk hebben getrotseerd, zouden nu nog tot spreken zijn te brengen! En dat nog wel, terwijl het Handelsblad belooft, nimmer Multatuli als Multatuli te zullen huldigen, zoolang zij slechts zoo goed zijn te blijven zwijgen. Want wie hem als den oud Assistent-Resident eert zou de aangevallen bestuurders niet onschuldig houden! - hun schuld bewezen achten! Een fraaie regel. Zwijgende barbaarschheid, ja elke misdaad is op deze wijs gered; zoolang zij haar mond niet opent om op beschuldigingen te antwoorden, is immers haar schuld ‘onbewezen.’ Maar tot geruststelling van het Handelsblad, zij herinnerd, wat de heer Bergsma - een eerlijk man naar wij meenen, - in ons blad van 26 Febr. schreef: ‘In de eerste plaats wensch ik te constateeren, dat het wanbestuur en de knevelarijen van inlandsche hoofden, toen de heer Douwes Dekker in 1856 de regent van Lebak in staat van beschuldiging wilde doen stellen, inderdaad schroomelijk erg waren. (De minuten van de brieven, die in den Max Havelaar zijn opgenomen, heb ik in het archief teruggevonden, woordelijk alzoo luidende).’ | ||||||
[pagina 82]
| ||||||
Deze heer, een alleszins bezadigd man, aan wiens rapporten het Handelsblad zeker geen vertrouwen zal ontzeggen, schrijft, na een mededeeling van hetgeen tot verbetering van den toestand te Lebak is geschied: ‘De lectuur van den Max Havelaar kan nog steeds een heilzamen invloed hebben en het besef bij onze natie levendig houden, dat zij een zware schuld heeft te boetenGa naar voetnoot* en nog verbazend veel te doen heeft, eer zij aan hare roeping tegenover de inlandsche bevolking van Java heeft voldaan.’ Of zal men kunnen ontkennen, dat het bestaande exploitatiestelsel niet slechts Bantam maar het overgroote deel van Java bij afwisseling aan hongersnood blootstelt; weet men niet, dat de koffie tot schandelijk lagen prijs door het goevernement wordt afgenomen en men tevens tot aanplanting van koffie dwingt; worden niet bovendien landrenten geheven, hoog vooral in Bantam; heerendiensten gevorderd; mag men vergeten, dat thans nu de pantjendiensten worden afgeschaft zelfs door een zoo uitgeputte bevolking een aequivalent zal moeten worden betaald? Hoe groot is thans wel het bedrag der belastingen in verhouding tot het inkomen van millioenen inboorlingen? Zou dan het stelsel van wanbeheer, van jaren achtereen al worden de inlandsche hoofden in hun neiging tot roof en diefstal door goedgezinde ambtenaren eenigzins getemperd of bemoeilijkt, geen verarming verzwakking, krankheid en ontzenuwing der bevolking ten gevolge hebben gehad, en met het oog op Bantams zoo langdurig lijden niet gezegd mogen worden: gelijk de cirkulaire te lezen geeft: En dat er wanbestuur bestond, de tegenwoordige toestand van Lebak, ontvolkt door hongersnood en koortsepidemie, bewijst het op nieuw? Of heeft misschien de Heer BergsmaGa naar eind2., die er in 1864 zonder koortsepidemie en veeziekte hongersnood bijwoonde, geen recht als hij heden ten dage schrijft: de Max Havelaar leert de natie, dat zij een zware schuld heeft te boeten?
Wanneer er in deze cirkulaire geschreven stond, dat er in Ned. Indië, sedert Havelaars vertrek niets goeds tot stand was gekomen zou men recht hebben zich over onjuistheid te beklagen. Men weet het, nu en dan is er iets geschied, dat van de zorg van het | ||||||
[pagina 83]
| ||||||
moederland voor de koloniën kan doen spreken. Of dat iets veel of weinig moet heeten, is een kwestie, die wij aan ieders oordeel overlaten. ‘Is dan, vraagt het Handelsblad, in die 25 jaren in de rechtspraak niets verbeterd? is de knevelarij van de inlandsche hoofden niet verminderd? is niet sedert 1866 door de liberale partij geijverd voor de afschaffing der pantjendiensten; - zeker niet het minst ten gevolge van de onthullingen in de Max Havelaar; - eene verbetering die thans haar beslag zal krijgen? De cirkulaire ontkent het een noch het ander. Integendeel. Zij zegt: Krachtig was dan ook de invloed, in verschillende richting door hem uitgeoefend. Dat weten de onderteekenaars en zij erkennen het, maar zij voegen er iets bij: ‘Toch in zijn strijd stond hij veelal alleen, te weinig openlijke blijken van erkenning en waardeering vielen hem ten deel!...’ Was dat misschien onjuist? Heeft de liberale partij voor recht en barmhartigheid gestreden in zijn naam, of zonder Multatuli te noemen? Lees slechts de dagbladen en kamerverslagen en het antwoord wordt niet vruchteloos gezocht. Zeker van hem is een stoot uitgegaan, maar hoe moeilijk viel het der liberale partij eenigen strijdlust in te blazen? Wil men een voorbeeld? Men leest het in het tevreden Handelsblad zelf. Sinds 1866 is door de liberale partij geijverd voor afschaffing van verplichte pantjendiensten. ‘Geijverd’. 't Staat er werkelijk. Een liberale partij, 16 jaren achtereen de baas in den lande, heeft 16 jaren geijverd... geijverd om pantjendiensten af te schaffen tegen aequivalent... en haar ijver is beloond door een konservatief, die eindelijk, na zelf zeven jaar gewerkt te hebben aan eigen bekeering, voor dezen ijver bezweek en het vraagstuk aandorst! Er behoort moed toe om, na gewaagd te hebben van Multatuli's geestdrift, van dezen ijver te spreken! Ziedaar de twee groote overwegingen die het Handelsblad tot onthouding leiden. Nu 25 jaren achtereen de beschuldigden gezwegen hebben, is hun schuld ‘onbewezen’ en de dankbaarheid der natie moet wachten tot het tijdstip, waarop de stommen spreken zullen. De liberale partij heeft in Multatuli's geest geijverd... ‘Niet het minst heeft men tengevolge van de onthullingen in de Max Havelaar’ de pantjendiensten afgeschaft, en de logische konklusie luidt: | ||||||
[pagina 84]
| ||||||
laat hem desnoods gebrek lijden..., zoolang de beschuldigden zwijgen! En dan nog een derde overweging: ‘Velen herinneren zich dat hem door mannen van naam de behulpzame hand werd geboden, maar dat die poging door eigen houding mislukt is.’ Wij moeten bekennen dat dergelijke zaken o.i. te kiesch zijn, dan dat wij haar in openbaar debat mogen brengen. - Wij nemen aan, dat het Handelsblad deze tirade alleen heeft neergeschreven om te bewijzen, dat reeds vroeger ‘mannen van naam’ hem de blijken hunner achting en erkentelijkheid hebben waardig gekeurd. Enkele warme vaderlanders verdienen mitsdien den dank van allen, die hun een goed voorbeeld hebben willen geven. Dezulke ontbreken gelukkig, ook in het land van flegma, nooit. Heeft Multatuli's houding hen teleurgesteld, een man die gelden weigert aan te nemen, onder zekere voorwaarden, zal daarom geen nationaal huldeblijk van de hand wijzen, dat, zonder eenige verbintenis op te leggen, hem wordt aangeboden. In ieder geval door geld te weigeren, - het Handelsblad zelf zal het erkennen - bewijst men nog geen gebrek aan karakter. Wanneer wij de opmerking van het Handelsblad een weinig ongerijmd vinden en trachten een misverstand uit den weg te ruimen, mogen wij niet voorbijzien, dat het Handelsblad tot een ouder geslacht behoort, dat meent zijn plicht jegens Multatuli en Indië vervuld te hebben. Een weinigje prikkelbaarheid is dus te verklaren. ‘Het geslacht’, (zoo schrijft het reeds bedaagde blad, welks redaktie echter nog tot de jeugdige krachten in den lande behoort) - ‘dat in de laatste 20 jaren is opgegroeid, kent de bijzonderheden niet van hetgeen aan de verschijning van Max Havelaar is voorafgegaan en er op is gevolgd.’ Het blad schijnt dus te meenen hier eenige jongelingen te moeten inlichten. Waarschijnlijk heeft het niet alleen vluchtig den inhoud van het stuk maar ook de namen van de onderteekenaars gelezen. Een dergelijke opmerking naar aanleiding van een cirkulaire, onderteekend door mannen als Dr. Doorenbos, Collard, Perelaar, Martinus Nijhoff, prof. Israels, Pierson, Stokvis, van Soest, redakteur van het Tijdschrift voor Ned. Indië, Vosmaer, enz. enz. enz. bewijst, dat het zich niet den tijd gegund heeft de zaak behoorlijk te overwegen, - of was het doel misschien de jongeren te | ||||||
[pagina 85]
| ||||||
waarschuwen met deze vergeetachtige oudjes niet mee te gaan? Dit zij zoo het wil. Met de Middelburgsche Courant zijn wij overtuigd, dat het Nederlandsche volk een plicht van dankbaarheid heeft te vervullen. Over Douwes Dekker kan men zeer verschillend oordeelen. Godsdienstige, wijsgeerige-, staatkundige- en maatschappelijke richting en neiging bepalen de waarde, die men zijn denkbeelden, daden en karakter toeschrijft. Maar ten opzichte van Multatuli staat o.i. vast:
Misschien beging Douwes Dekker fouten. Waarschijnlijk beging hij ze. Wie recht heeft tot steenigen, hij steenige hem... Er zijn menschen zóo braaf, dat zij voor beul in de wieg schijnen gelegd. Aan een leven van 25 jaren vol teleurstelling en onrecht is de bitterheid meer natuurlijk verbonden, dan alle maatschappelijke en christelijke deugden, die onze schooljeugd worden geleerd, en onder zekere omstandigheden niet al te moeielijk in beoefening zijn te brengen. Douwes Dekker wordt niet door ons gericht. Wij denken aan Multatuli, die 25 jaren te vergeefs om recht heeft gevraagd; die, terwijl duizenden de vette pensioenen genieten door den Javaan opgebracht, geen penning uit 's lands kas ontvangt, ofschoon vriend en vijand beiden verklaren: dat Hij alleen meer dan honderden hoog geplaatsten te samen voor Indië heeft verricht. Hier voele men den plicht der dankbaarheid. Bij deze overweging zoeke men niet naar grieven, streve men niet verdeeldheid te zaaien, om in naam der rechtvaardigheid den 62jarigen strijder in | ||||||
[pagina 86]
| ||||||
den vreemde, zonder eenig loon voor zijn onschatbare diensten den lande bewezen, te laten wegkwijnen. Op dien grond is de natie verplicht haar dankbaarheid te bewijzen. |