Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 780]
| |
M. de R.! Voor alle onbevooroordeelden; voor hen, die voor de eer huns lands gloeien; voor allen, die eenig besef hebben van de groote waarde van groote mannen en vrouwen; voor hen, die ontwikkeld genoeg werden om nuttige boeken te genieten, waarin frischheid, oorspronkelijkheid en meesterschap over de taal op elke bladzijde verrassen en verbazen; voor allen eindelijk, die genoeg menschenliefde bezitten om anderen gelukkiger te willen maken door onkunde te verbannen en dwaling te bestrijden, is het een hoogst verblijdend teeken des tijds, dat er meer dan ooit stemmen opgaan, om een te lang en te veel miskenden man die eer en dat loon te geven, waarop hij recht heeft. Ik bedoel Multatuli. Wie heeft de Nederlandsche letterkunde zoo verrijkt als hij. Is de ‘Max Havelaar’ - volgens bevoegde critici - niet het schoonste, waarop zij bogen kan? Iemand, die zóó schreef, dat hij onder de waarachtige dichters eene eerste en blijvende plaats inneemt, en bewees, dat echte poësie even waar als eenvoudig is; die zóó schreef, dat er in de hoofden, in de harten, in de handelingen en in het lot van een niet te bepalen aantal menschen eene verbazende omkeering plaats greep, zoo een is een buitengewoon verschijnsel, dat niet met een gewone maatstaf mag beoordeeld worden. Ik herinner mij nog hoe Göthe, na de eerste lezing van Die WahlverwantschaftenGa naar eind1., een man voor mij was, die met zijn hoofd in de wolken stond, en tot wien ik alleen met heilige huivering en diepen eerbied had optezien. Zulke mannen zijn te groot voor het middelmatige, en bewegen zich daarom òf in de hoogste kreitsenGa naar eind2. òf in de diepste kolken. Gewone menschen zijn voor het eerste te onbeduidend, voor het laatste te laf. Ik heb het steeds betreurd, dat personen, die niet in Multatuli's schaduw kunnen staan, wier namen zelfs lang der vergetelheid zullen zijn prijsgegeven als de naam des Heeren Douwes Dekker nog met eere zal worden genoemd en de bewoner der hoofdstad den vreemdeling fier op zijn standbeeld wijzen zal, lust hebben aan zijn roem te knagen, ja, dien te bezwadderen. De woorden, welke Voltaire naar aanleiding van P. Corneille's latere werken schreef, verdienen nog herhaald te worden: ‘On ne juge d'un grand homme que par ses chefs-d'oeuvre et non par ses fautesGa naar eind3..’ | |
[pagina 781]
| |
Zulk een man te laten sterven zonder hem hulde en dank te brengen is onverschoonbaar. Men haaste zich alzoo! (....) Uw bestendige lezer, J.H. Geraets Jr. |