Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdIngezonden Stukken.
| |
[pagina 773]
| |
de, slechts verhaast. Hoevele landgenooten, slechts zeer oppervlakkig en, minder nog, onbekend met wat er omgaat in het rijk van Insulinde, zouden niet ijzen van ontzetting, zoo hun een waar tafereel werd geschetst van de ellende, welke Bantam moet hebben doorleefd, alvorens ook tot hun ooren de mare doordrong: het volk daar ligt te zieltogen! Recht voor Max Havelaar! O, voorzeker. Havelaar's leven en lot is een trouwe weerspiegeling van het leven en lot van de Bantammers. Hij, miskend, gehoond, aan kommer en gebrek prijsgegeven; dat volk verwaarloosd, uitgeplunderd door gewetenlooze, roofzuchtige hoofden, steeds kampende met hongersnood en ellende, om eindelijk neer te vallen. Mogen wij, Nederlanders, nu nog langer stilzwijgend, gevoelloos berusten in onrecht en moedwillig verzuim, dat zulke rampvolle gevolgen heeft na zich gesleept? Neen! De Nederlandsche regeering ga de natie thans voor, nu Douwes Dekker's voorspelling betreffende het lot van Bantam zoo ten volle, maar daarom des te droeviger is bewaarheid. Wie zal den treurigen moed hebben, dat te betwisten? Maar geen vragen in de eerste plaats naar de schuldigen; geen verwijten; geen tijdroovend zoeken of onderzoeken naar meer of minder plichtverzuim. Wat zou zulks thans nog baten? Daar is wat edelers te verrichten: nu het deerniswaarde lot van Bantam het schaamrood jaagt op 't gelaat van de Nederlandsche Maagd. Geheel Nederland is medeplichtig. Geen dringender taak daarom voor onze regeering dan voor te gaan, onrecht te herstellen, en op schitterende wijze den landsdienaar te huldigen, die liever alles prijs gaf dan vergrijp te plegen aan wat hij boven geld en goed en titels het heiligst achtte: zijn plicht. En daarvoor heeft hij weten te lijden, ten voorbeeld van elk, wien de toekomst van zijn vaderland ter harte gaat. Bedriegen wij ons, zoo bij het vervullen van die taak, een kreet van verlichting zal worden geslaakt, al blijven wij ook met pijnlijk zelfverwijt vervuld over den hartverscheurenden toestand, waartoe het volk is vervallen, voor welks rampen Multatuli reeds 25 jaren geleden getracht heeft ons de oogen te openen? Oordeelt de Regeering, dat er zelfs nu nog ‘geen termen’ bestaan om voor de natie op te treden; welnu, Nederland heeft nog volksvertegenwoordigers te 's-Gravenhage, en zullen dezen dan aarze- | |
[pagina 774]
| |
len te doen wat zij, zeker o! onder toejuiching van duizenden en duizenden zullen oordeelen hun roeping te zijn? De beide Kamers der Staten-Generaal bezitten nog mannen, die niet blind zijn voor de ernstige, ook treurige beteekenis voor Nederland en Indië, gelegen in het nog langer dulden van het onrecht, Douwes Dekker aangedaan. Zij zullen zich weten te verheffen boven kleingeestige, de edelste krachten uitputtende uitzuchtGa naar eind1. en kibbelarij, waar het de verwezenlijking geldt van een goede daad, die de natie verheffen zal en voor de toekomst der Indische volken heerlijke vrucht belooft. Deinst ook onze Volksvertegenwoordiging er voor terug, met ernst en nadruk op te treden voor de vervulling van een nationalen plicht, van welker verwaarloozing het Bantamsche volk de jammerlijke gevolgen ondervindt, dan neme het Nederl. volk zelf het werk ter hand, en eendrachtig aaneengesloten worde alsdan, buiten Regeering en Volksvertegenwoordiging om, en als erkenning van schuld, in Douwes Dekker eere gebracht als in een landgenoot wiens naam en edele zelfopoffering, wiens lijden en strijden eenmaal een breede plaats zullen innemen in de dankbare herinnering der volken, die leven onder de hoede van de Nederlandsche driekleur. Voorgegaan echter door Regeering en Volksvertegenwoordiging kan verder de natie het bewijs leveren, hoe hoog zij dat voorgaan waardeert, door de fondsen bijeen te brengen voor een volkstijdschrift. Een Multatuli-orgaan, opgericht door het Nederlandsche volk, als een duurzaam nationaal huldeblijk aan Douwes Dekker. Een goedkoop tijdschrift dus, bestemd om in Nederland onder de volkskringen meer algemeen en beter kennis te verspreiden van de Indische volken, die behooren of gerekend worden te behooren tot Nederlandsch Insulinde. Hun leefwijzen, zeden en gebruiken, hun Gods- en andere eerediensten, hun behoeften en nooden, hun lief en hun leed; dat alles en nog zooveel meer zou daarin, op voor ons volk genietbaren, begrijpelijken trant moeten worden verhaald. Een populaire behandeling vooral, die de kansen in 't vooruitzicht stelt, dat de thans nog heerschende onkunde en onverschilligheid betreffende onzen Indischen archipel bij het grootste deel van ons volk zullen wijken voor juister oordeel, | |
[pagina 775]
| |
ruimer begrippen, billijker waardeering en warmer belangstelling. De vrucht van zulk een tijdschrift zal inniger deelneming zijn in het lot van onzen medemensch in de landen over zee. Wij moeten meer gaan meêleven met hen, door wier arbeid Nederl. millioenen bij mill. heeft opgestapeld: Indië heeft recht op onze dankbaarheid en is dat besef eenmaal doorgedrongen tot in het hart van het Ned. volk, dan voorwaar zal ook voor eeuwig belet zijn, dat een onzer landgenooten, Nederlandsch staatsdienaar, 25 jaren lang - en zal het nog langer duren? - miskend, verguisd, ook gelasterd is geworden, omdat hij niet lijdzaam heeft willen dulden, dat onder zijn oog, met zijn medewerking, 's Konings onderdanen werden mishandeld en uitgezogen in Zr. Ms. naam. Een zaaier ging uit om te zaaien. Moge Multatuli het nog ervaren, dat hij niet tevergeefs geleden heeft en het zaad ontkiemd is tot heerlijke vrucht. 's-Gravenhage, Maart 1882. H.J. Vervloet. |