Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 720]
| |
Hoe het komt dat Lebak een woestenij is.In het artikel: Lebak is een woestenij; voorkomende in het nummer van 8 Januari jl. van dit Weekblad, wordt de wensch geuit, dat een volledig licht worde verspreid over den loop van zaken, de gedragingen der regeeringspersonen in het Lebaksche gedurende de laatste vijf en twintig jaren, opdat de oorzaken blijken van de verschrikkelijke toestanden in die afdeeling. Daar ik van Mei 1862 tot Maart 1866 als contrôleur in de residentie Bantam en in de afdeeling Lebak heb gediend, ben ik in staat een en ander ter verklaring van die toestanden meê te deelen. In de eerste plaats wensch ik te constateeren, dat het wanbestuur en de knevelarijen van inlandsche hoofden, toen de heer Douwes Dekker in 1856 den regent van Lebak in staat van beschuldiging wilde doen stellen inderdaad schromelijk erg warenGa naar voetnoot*. Mijn eerste werk, toen ik in Lebak word geplaatst, was deelname aan het onderzoek, als lid eener commissie benoemd door den resident van Polanen Petel op last van den Officier van Justitie te Batavia, van de aanklachten door de bevolking ingediend tegen de hoofden van de districten ParangkoedjangGa naar voetnoot** en Tjilangkahan: de meest bezwarende aanklachten betroffen den gedwongen verkoop van buffels tegen onevenredig lage of nietige prijzen aan die hoofden. De behandeling dier zaken leidde tot hunne veroordeeling door den Raad van Justitie te Batavia. Zoolang ik contrôleur in Lebak geweest ben, heb ik dergelijke aanklachten, ook tegen dessa-hoofden, moeten onderzoeken. Het inlandsche hoofd, dat destijds als Patih fungeerde, werd aangeklaagd groote uitgestrektheden sawahveld van zijne onderhoorigen in quasi-koop te hebben afgenomen, als districtshoofd van Sadjira: de zaak kon niet zoo tot klaarheid worden gebracht, dat rechtsingang verleend | |
[pagina 721]
| |
kon worden, maar gaf toch aanleiding tot het ontslag van dat hoofd, op voorstel van den resident Van der Palm, die zich beijverde het oude bedorven inlandsch personeel door een beter te vervangen; onder hem werd ook de oude regent gepensioneerd. De tractementsverhooging, tijdens zijn bestuur aan de inlandsche hoofden toegekendGa naar voetnoot*, stelde hem in staat, eerst met recht stipte naleving van de bepalingen tegen knevelarij en oneerlijke praktijken te vorderen. Maar wat Lebak nog veel meer behoefde dan betere ambtenaren, was verbetering van de irrigatiemiddelen; levend water, d.i. uit leidingen, waaruit men geregeld tappen kan, is de onmisbare voorwaarde om den padioogst te doen slagen, en dat is in Lebak schaarsch, of niet aanwezig, de meeste velden zijn zoogenaamde gaga's. De resident Van der Palm, en de assistent-resident van Lebak, later ook resident van Bantam, Van Baak hebben overal, waar het maar eenigzins kon, leidingen doen aanleggen, doch dat kon niet op zoo uitgebreide schaal plaats vinden als zij het wenschten: een groot gedeelte van de ingezetenen van Lebak staat nog altijd bloot aan de kans van mislukkende oogsten, en, aangezien zij, even als hunne landgenooten, leven van de eene moesson op de andere, staat, bij niet of gebrekkig slagen van het gewas, onmiddellijk hongersnood voor de deur, zoo als ik dat in 1864 heb bijgewoond, edoch! in minderen graad dan in de laatstje jaren, toen er veepest is bijgekomen, vergezeld van koortsepidemie, als gevolg van het gebrek, waardoor de bevolking in den toestand van uitputting is gekomen, waarvan door den heer Perelaer in het Handelsblad eene beschrijving is meegedeeld. Bij dat alles komt nu nog, dat geen gedeelte van Java zoo afgelegen ligt als Lebak; zoodat de aanvoer van levensmiddelen van elders zeer moeielijk en kostbaar is, en de gelegenheid voor de bevolking om hulpmiddelen voor haar levensonderhoud te vinden, er door wordt belemmerd, en, bijv. voor de ingezetenen van | |
[pagina 722]
| |
Tjilangkahan, geheel afgesloten. De schraalheid van den bodem is ook oorzaak, dat er in Lebak maar weinig particuliere ondernemingen gevonden worden, en dus ook daarbij niet veel te verdienen is. De lectuur van den Max Havelaar kán nog steeds een heilzamen invloed hebben en het besef bij onze natie levendig houden, dat zij een zware schuld heeft te boeten, en nog verbazend veel te doen heeft, eer zij aan hare roeping tegenover de inlandsche bevolking van Java heeft voldaan. Wat er reeds gedaan is en wat er nog te doen blijft, is vooral in de twee laatste jaren in tal van geschriften en artikelen aangewezen door den gewezen hoofd-inspecteur der cultures van GorkomGa naar voetnoot*; uit zijne beschrijvingen en die van zijn opvolger, den heer Sollewijn GelpkeGa naar voetnoot**, weten wij, dat op Java geen welvarende landbouwersstand gevonden wordt, en dat de meeste landbouwers van een klein lapje grond zooveel oogsten, dat zij even kunnen bestaan, terwijl in vele streken van Java regelmatig telken jare gebrek heerscht, omdat de schrale voorraad rijst verteerd is, en de aanstaande oogst nog te velde. De regeering kan voortdurend er naar streven de voorwaarden, waaronder des levens strijd door de inlanders gevoerd wordt, te verruimen en te verbeteren, zij doet dit op groote schaal wat betreft de communicatiemiddelen door den aanleg van spoorwegen, en zij kan nog zeer veel doen tot verbetering der irrigatiemiddelen, en nog meer tot bescherming van de veiligheid van goederen in de dessa, maar zij is niet bij machte den javaanschen boer tot een nijver en spaarzaam grondbezitter te maken. Zij kan hem niet dwingen, alleen vermanen, om zijne velden beter te bewerken en te bemesten. Zij kan niet beletten, al kan zij er veel tegen doen, dat de bouwgrond steeds meer wordt versnipperd, een kwaad, dat bij het individueel even als bij het gemeen bezit bestaat. Zij kan niet verbieden, dat de privaatbezitters hun vaderlijk erfgoed aan geldschieters afstaan, als pand voor de schuld die zij maken, om een huwelijks- of | |
[pagina 723]
| |
doodenfeest te kunnen geven, hetgeen in Bantam zoo veelvuldig voorkomtGa naar voetnoot*. Nog vele geslachten van ambtenaren, wier getal bij het binnenlandsch bestuur steeds moet worden uitgebreid - dat is ook een vereischte - zullen aan de groote en grootsche taak van opvoeding en vorming, in vereeniging, zoo wij hopen eerlang overal, met predikers van het evangelie moeten werkzaam zijn geweest, eer Nederland zeggen kan: ik heb mijn plicht gedaan tegenover Java! Wat in het bijzonder de toestanden in het Lebaksche betreft, ik meen te hebben aangetoond, dat de voorstelling, alsof die sedert 1856 dezelfde zouden gebleven zijn, volkomen onjuist is. Het valt niet te betwijfelen of de opvolgers van de residenten Van der Palm en Van Baak hebben in dezelfde richting gearbeid. De tegenwoordige resident, de heer Spaan, heeft als controleur Lebak grondig leeren kennen en is dus beter dan vele anderen in staat de belangen van die afdeeling te behartigen. De indische dagbladen hebben om strijd zijne ‘eerlijke en uitvoerige’ berichten omtrent den Bantamschen nood geroemd. Van hem mag men dus verwachten, dat hij alles zal doen, wat strekken kan, om in dien nood verder te voorzien, dan reeds geschied is, bijv. door aan de regeering voor te stellen: de afschaffing der pandjensdiensten te doen plaats hebben voor de meest geteisterde streken voorloopig zonder equivalent, de oprichting van beleenbanken voor behoeftige landbouwers, ten einde te voorkomen, dat zij hunne gronden voor luttele sommen in pand afstaan, en het stichten van een buffelfonds, waaruit zij die zich ploegvee willen aanschaffen voorschotten kunnen bekomen. Leiden, 17 Febr. '82. Mr. W.B. Bergsma. |
|