Neen, dat vluchtschrift is in geen tydschrift verschenen. Ik schreef dat naar aanleiding van eene klacht van Multatuli, die ik vernam, dat myn oorspronkelyk stuk in het Handelsblad in te engen kring bekend bleef, en zond het aan de voornaamste dagbladen in Nederland (125 exemplaren).
Helaas de oogst is schraal. tot nog toe heb ik nog maar drie adhaesie's ontvangen van kleine persorganen. De groote zwygen nog deftig. Alleen het Haagsche dagblad heeft een vry stekelig artiekeltje aan myn adres geplaatst, zonder evenwel de zaak zelve te schaden.
Gisteren ontving ik eene circulaire van Amsterdam gericht aan onze landgenooten om hen op te wekken tot eene daad van dankbaarheid aan D.D. Onder de personen die die circulaire zouden teekenen, was ook Uw naam vermeld; en verzocht men my ook myn naam daar onder te mogen drukken.
Ik heb de vergunning daartoe verleend, hoewel ik my iets anders voorgesteld had, namelyk om in de eerste plaats de oogen te openen voor de vreesselyke toestanden, die in Indië ontstaan door het stelselmatig sluiten der ooren voor hen die waarheid en recht lief hebben, dan om het er toe te brengen om aan D.D. als huldeblyk een landspensioen toeteleggen gelykstaande aan dat hetwelk hy zoude verworven hebben, wanneer hy ongestoord zyne carriere had kunnen volbrengen.
My dunkt dat zoo iets meer eervol voor den betrokkenen zoude zyn en gemakkelyker verworven zou worden.
Intusschen ik sluit my by de meerderheid aan, want voor alles moet in dit ondernemen eendracht tot kracht voeren.
Zoodra ik de handen met betrekking tot die circulaire vry zal hebben; want dat stuk moet nog geheim gehouden worden, zal ik U een lystje toezenden van hen die met my eenstemmig denken. Intusschen noem ik my in afwachting hoogachtend
Uw dienstw. dienaar
M. Perelaer