[6 februari 1882
Brief van C.J.H. van den Broek aan V. Bruinsma]
6 februari 1882
Brief van C.J.H. van den Broek aan V. Bruinsma. Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. 1-2 en 3(½) beschreven. (M.M.)
Middelharnis 6 febri 82
Waarde heer Bruinsma,
De groep te Amsterdam die zich vormt is die waarvan myne vrienden deel uitmaken. Zy zyn Zürcher, Paap, Bouberg WilsonGa naar eind1., Versluys, van der Goes, Korteweg en Roessing van Iterson.
Deze twee laatsten zyn de mynen... par droit d'amitiéGa naar eind2.. Men zal een vyftigtal van de beste Nederlanders uitnoodigen ter onderteekening van een manifest - 't Zal dus reeds in Uwe handen zyn naar ik vermoed - Als er geroepen wordt: ‘Kampioenen voor’ - dan zien we stellig twee B ruinsma's. -
Myne relatie tot de N.R.C. is zeer los en zeer eigenaardig. Ik ben door eenige mislukkingen van drama's bekend geraakt met den redacteur van Kunst en Tooneel, den heer H. v. Rysewyk. Ik heb aan hem veel moreele verplichting en acht hem hoog. Nog nooit ondervond ik van de NRC. dat ze eenig onrecht diende.
Ik heb dus aan HvR. dadelyk na de Perelaer-episode een warm episteltje gezonden om nu deze zaak aan te vatten. Maar dit is een beetje veel geeischt. Multatuli is voor hem - misschien wel voor 't heele redactiepersoneel - zeer onsympathiek. 't Laat zich verklaren zonder geloof aan onedele inmengselen. Zoodat zy uit zich zelven niets zullen doen. Maar 't staat nog te bezien, wat ik hen zal aanbieden: dat zou wel eens kunnen tegenvallen. Ik heb voor myne feuilletons nooit betaling gevraagd omdat ik schryf als 't me lust, maar ik verbind me liever niet. Dat beetje geld meer of minder by myn bescheiden welstand lokt me niets aan. Myne verhouding is dus vry en fier -