Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[13 december 1881
| |
[pagina 534]
| |
haken en oogen zyn. Mimi is 't oude Schepeltje, ik ben de oudste der schoonbroeders. Nu beweer ik niet daarom de chef van de familie te wezen (ik zou doodelyk verlegen zitten met de verantwoordelykheid) maar toch ben ik wel eenigszins de vraagbaak, de voorlichter, de aangewezen raadgever. Hoe dit zy, Alberts hier zyn veroorzaakte bereddering, ja soms agitatie. Bovendien noch zyn toestand noch ook die van Mimi's zuster zyn heel gewoon. Hy heeft veel ondervonden, en allerlei dingen by de hand gehad. (Californie, N. Amerika, Japan, Parys. Handel. Onderwys, marine.) En ook de omstandigheden van de goede Betsy zyn niet gewoon. Ze is NB. (voor ¾ uit smaak, voor ¼ uit nood) ziekenverpleegster. Misschien uit overmaat van onafhankelykheidszin is ze... zeer afhankelyk. Als ze verkoos kon ze by ons blyven, h.houden besturen voor Woutertje zorgen &c. Dan kon Mimi zich wyden aan schryven, zegge: geldswaardige schryvery voortbrengen. Na m'n dood zou dit misschien voldoende zyn om 't hoofd boven water te houden, vooral als ze nu begon. En dáárvoor zou Betsy's verblyf hier, ons kunnen helpen. Maar Betsy wil niet. ‘Aan één zieke, zegt ze, ben ik niet getrouwd.’ Alles nadenkende geef ik haar niet geheel en al ongelyk. Albert heeft in Japan les in 't Engelsch gegeven en daarmee eenig geld verdiend. Dáárna andere zaken (die ik nu oversla) en onlangs heeft hy in Holland met uitstekend succes examen afgelegd in Engelsche taal en letterkunde. Nu wil hy zich bekwamen in wiskunde om dan naar Engeland te gaan en daar 'n plaatsing te zoeken 't zy als onderwyzer tzy als adviseur by Levensverzekerings maatschappyen. Waarom naar Engeland? Wel, ‘haken en oogen.’ Ik sla ze over, omdat ik 't recht niet heb, te beschikken over intimiteiten van anderen. Genoeg dat we als 't ware in 'n hurry leefden. Telkens conferentien, overleggingen, uit elkaar zetten van belangen en plichten. (Er waren delikate dingen by.) Ziedaar de oorzaken van de vertraging in den schaakzet. Maar dat zou niet gehinderd hebben als de positie makkelyk geweest was. Of 't nu de schuld is van m'n vrouw (die altyd dweepte met ‘zweispringerspiel im NachzügeGa naar eind1.’ of de myne, laat ik daar. Waarheid is 't, dat ik by zekeren zet toen de brieven naar't dorp moesten gebracht worden, gezegd heb: ‘Kom, zend dien zet maar weg, | |
[pagina 535]
| |
hy is goed’ terwyl zy beweerde dat ze er nog eens goed over denken moest. Dit herinner ik my, al weet ik niet zeker dat die zet haar party gemaakt heeft tot wat ze nu is. Hoe dit zy, nu zal ik er my ernstig mee bemoeien, en ik heb lust in 't overwinnen van de zwarigheden. Den laatsten zet (Dd8-a5) heb ik door gedreven. Zy wou haar koningin opofferen. We zullen nu verder zien. Ik weet niet of 't antwoord op Uw 29 Ld5 + c6! hierby gaat. In allen geval zullen wy U niet weer zoolang laten wachten. t Is onbeleefd. Vergeef het ons. Albert is voor 6 dagen, Betsy heden ochtend vertrokken. Alberts verloofde is er nog, maar zy brengt geen drukte aan. Integendeel, ze brengtGa naar eind2. als 't ware stilte mee. Het plan is (geloof ik) dat Albert binnen weinige weken z'n huwelyk zal dóórzetten. Of 't goed is, weet ik niet. - Wel neen, gy kunt geen loonen verhoogen! Dat kan niemand. Wat dan? Helaas, zie de lamlendige wyzigheid der Koningin-Moeder in de Vorstenschool. Zeker ben ik zoo gevoelig voor 't leed van anderen als iemand zyn kan, tot het ziekelyke toe, maar met myn verstand zie ik de mogelykheid in dat verharding plicht... kan zyn. Althans ik zou niet terstond iemand veroordeelen die (schynbaar gevoellooze) onthouding predikte. Gevoelloosheid op zichzelf is zeer verachtelyk. Maar tot het onderdrukken van gevoel ingeval dit blykt plicht te zyn, is 'n sterkte van karakter noodig waartegen ik hoog opzie. Ook de natuur is ongevoelig, even als de ideale verpersoonlyking daarvan de met allerlei namen genoemde god. Dat nu de gevoelloosheid der Natuur in haar onbewustheid geen deugd kan zyn, is duidelyk. Maar wel zou 't in de mensch die wel bewustzyn heeft, streven naar volmaaktheid aanduiden indien hy zich richtte naar 't voorbeeld dat zy geeft. Wat blyft er over dan non interventie, wanneer doelmatig handelen onmogelyk, en klagen nutteloos is? Minder dan nutteloos. Mee-lyden verzwakt, en met die verzwakking van den menschenvriend is de lyder niet geholpen.
14 Decr Van nacht lag ik wakker. Tegen m'n gewoonte, want gewoonlyk slaap ik best. En ik dacht na over 't onderwerp dat ge behandelt. Ik | |
[pagina 536]
| |
wilde gaarne eens langer en anders by U zyn dan tot nog toe 't geval was. In die voordrachtenperiode ben ik mezelf niet. Die kunstjes matten my te veel af. Niemand kan begrypen wat het me kost. Niet het spreken-zelf, maar de publiekerigheid, het redenaarsachtige AusstellenGa naar eind3., het gereed zyn tot uiting op 'n bepaald uur. Van het trotseeren van weer en wind spreek ik nu niet. Toch mocht het er ook wel by genoemd. Dezen laatsten winter niet, maar de beide vorigen bracht ik m'n nachten met hoesten door. M'n keel was rauw. Welnu, dacht ik, waarom juist altyd ons mede lyden bewaard voor wezens die, hoe treurig hun toestand moge wezen in òns oog, toch door verschil van stemming en organismus misschien minder lyden dan wy zelf! Dan wy die ons eigen leed hebben, en 't meegevoel voor 't hunne er by? Zeker zullen de menschen die als honden in zoo'n stal liggen hun leed niet verzwaren door tobben over òns! ‘Honden’ zei ik. Wèl, wy hebben hier 'n hond. Het beest moet om velerlei redenen, byna altyd vast liggen. Ik verzeker u dat het my bezwaart. Telkens als ik daarover spreek kryg ik ten antwoord: ‘Je moet denken 't is voor hèm niet zoo erg als t òns schynt. Hy is er aan gewoon, hy is er (betrekkelyk) mee tevreden.’ Waar is het! En nog zekerder is 't dàt het beest niet lydt onder meedragen aan myn smart. Laten wy trachten naar rechtvaardigheid jegens onszelf. Men kan smart niet wegen, meten bepalen. Als dàt kon wou ik de verhouding wel eens zien tusschen myn verdriet en dat van de duizenden met wie ik zoo medelyden heb. Zien zy, als ik zoo dikwyls, met verlangen uit naar 't einde? Zeker niet! Dat ik my bedriegen kan in 't schatten hunner stemming, is waar. Maar zeker bedriegen zy zich in 't beoordeelen van de myne. Of liever dat zou zoo wezen, als ze hoog genoeg stonden er aan te denken. Wanneer dit anders ware, lagen zy ook niet in 'n stal. Maar zelfs my geheel en al met hun gelykstellende wat uiterlyke stoffelyke omstandigheden aangaat, leden zy ooit letterlyk honger? Dat heb ik ondergaan. Niet in boekerigen zin by wyze van spreken, neen, letterlyk. Dagen achtereen was ik zonder voedsel. Myn laatste eten was een door honden bepist stuk zwart brood geweest. Dat had ik voor 'n paar kreutzersGa naar eind4. op krediet weten te krygen. Misschien had ik dat | |
[pagina 537]
| |
nog eens kunnen doen in 'n anderen winkel. Maar 't vragen viel my te zwaar, zwaarder dan 't hongeren zelf, en ik deed het niet meer. Dat laatste deelde ik met myn hond, die 't eerst niet lustte maar ik bewaarde zyn deelGa naar eind5. voor hem tot-i het eten wou omdat-i moest. Toen zat ik en... werkte! Ja, ik schreef. En met potlood. Een pen had ik niet. En ook geen papier. En de hond begon te verharen. Nog meer oorzaken maakten den vloer van mn kamer vuil. Ook de lucht was verpest. In den heelen zomer lag de afval van 100 elken dag geslachte ossen voor m'n venster te verrotten. Ik wilde niet dat de kamer zoo vuil zou zyn als ik daar gevonden werd na 't bezwyken. Eerst bracht ik den hond weg. 't Beest kwam terug. Toen verder, verder, uren ver. Ik zocht 'n drukke buurt op en wist te midden van veel volk 't beest te ontsnappen. Weer op m'n kamer terug gekomen was m'n eerste werk den vloer te vegen met 'n soort van bezem dien ik onderweg gemaakt had van afgerukte wilgentakken uit de drooggevallen moerassen langs den Main by Kostheim. Ook veegde ik den drek weg die de bewoners van 't huis (Gustavsburg) voor m'n deur legden. Ja, toen heb ik geschreven! (Zie 't na in bundel - ik weet niet, waar 't staat. Het naslaan doet me te zeer! Zelden neem ik 'n boek van mezelf in de hand zonder te rillen.) ‘Die honger duurde slechts eenige dagen’ kan men zeggen. Wèl, t was de eenige keer niet! En ge begrypt dat het slechts één moment was te-midden van 'n periode die niet veel schooner was. Dat heele jaar (byna) had ik geen gekookt voedsel gebruikt. & - By 't nadenken over wat ik geleden heb komt het me ongepast, ja byna misdadig voor dat ik nog denk aan 't leed van anderen. ‘Misdadig’ ja, want het strydt tegen de ziele-ekonomie die 't kenmerk der ware moraal behoort te zyn. Medelyden in zulke toestanden is verkwisting van hart. - Het is de vraag of ik van ‘honger’ sprekenGa naar eind6. 't ergste genoemd heb. Ik deed het dan ook maar om me eens op 'n standpunt te plaatsen dat ook 't lystje van gewone armen passen zou. Moet ik betoogen dat m'n aanhoudende smart over andere noden die hùn bevattingsvermogen te-boven gaan, zwaarder drukt? Reeds in den Havelaar immers wys ik op de soorten van ondervinding, en haal daarby Jezus aan (historisch of legendair, om 't even) met z'n ‘Jeruzalem, Jeruzalem, gy hebt niet gewild!’ - | |
[pagina 538]
| |
Ja, nu moet ik vertellinkjes over Wouter schryven. Een ‘Times’ van m'n ziel mag 't niet wezen.Ga naar eind7. Dat zou te kort en niet mooi zyn: één vloek! Ik moet m'n gemoed kittelen, wryven, wringen, krabben tot er wat uitkomt. En 't moet ‘mooi’ wezen. Ik benyd dien armen menschen hun verblyf in zoo'n stal niet, maar wel den graad van smart die ik berekenen kan dat zoo'n toestand hun veroorzaakt. Dáármee wil ik ruilen. Graag! Zy hebben nog 't recht intedommelen, te versuffen. Ik moet werken, voortbrengen, schaffenGa naar eind8.... op de pynbank. En... mooi moet het wezen; Mooi! En als't dan heel mooi is, verneem ik dat wel eens by gelegenheid, maar de grondtoon van den weerklank dien ik opvang in 't algemeen, is dat men my uitscheldt. Wie dat doen zyn lieve zachte menschen. De ware toongevers, de élite der natie, zy die aan 't hoofd staan van de maatschappy weten me beter te straffen. Ze ignoreeren my. En 't volk, met mooivinders inkluis, vindt dat heel goed. (Het van de Regeering afgeperst verslag van de historie met Atjeh begint met 'n telegramGa naar eind9. van den consul te Singapore van 15 februari 1873. Myn brief aan den Koning is van September 1872.Ga naar eind10. Reeds maanden te voren wist ik dat de smeerige Franssen van de Putte oorlog wilde maken, en ik schreef 't aan Roorda. Maar ik beroep me nu alleen op wat gepubliceerd is. Waarom vroeg niemand in de Kamer, niemand in heel Nederland, hoe dat telegram van den Consul 't punt van uitgang wezen kon van 'n zaak waartegenGa naar eind11. ik vyf maanden te voren had gewaarschuwd? - Ik ben bly dat uw lieve vrouw en de meiskes wel zyn. Ja, ik was ongerust over Wiepke's been. Maar ge schreeft me vroeger dat ze't wel meer heeft. Ik let zeer op zulke dingen. Is zy goed geregeld? Zeker onthoudt ze zich van peper &c, al weet ik nu niet zeker dat dit wat tot de zaak doet. Maar 't niet-gebruiken van verhittende dingen (‘verhittend’ is onjuist, maar daarby blyf ik nu niet stilstaan. 't Is 'n woordspeling met ‘heet, bytend, prikkelend’ op de tong. Zoo zegt men wel dat mostert sterk maakt omdat de smaak sterk genoemd wordt.) Nu, geen peper &c doet zeker geen kwaad. Ik kan alles gebruiken by alle wonden. Niet dit jaar maar vroeger te Geisenheim had ik telkens handen, voeten beenen vol wonden van onhandigheid by tuinwerk. In 'n paar dagen genazen | |
[pagina 539]
| |
zy. Nu moet ik U zeggen dat ik nooit medicynen gebruikt heb. Daarmee worden veel gestellen bedorven. Och, die arme Raaff!Ga naar eind12. Ik zal hem 'n woordje schryven. - Nu, héél wat anders. Eens schreeft ge my dat zeker probleempje (rangschikking van 81 cyfers) eenvoudiger kon worden opgelost. Wilt ge my dat nog eens schryven? Tot dank krygt ge dan 'n ànder probleempje dat me zeer veel moeite heeft gekost. Dag beste kerel. Hartelyke groet. Uw vriend Dek
Men doet verkeerd my te laten dwingen tot het schryven van geschiedenisjes. Ik kon nuttiger gebruikt worden, geloof my! En nu spreek ik nog niet eens van de wreedheid jegens den luitspeler Chresos! - Ja, ja, ja, komt van den zomer hier! Ik reken er op. Dwaas! Op iets te rekenen! Om velerlei oorzaken ben ik zeer bedroefd, en bitter gestemd. Wie weet of ik dezen zomer hier wonen zal? Als ik 30 jaar jonger was ging ik ergens in 'n vreemd land me bekwamen als boeren arbeider. Ik zou trachten eerlyk m'n werk te doen en... m'n gedachten, m'n ziel voor my zelf te houden. Publiekerigheid is hoerery, prostitutie! |
|