Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[20 oktober 1881
| |
[pagina 491]
| |
Nieder-Ingelheim 20 Oktober 1881 Waarde Heer Paap! Vergun my Uw hulp interoepen om zoo mogelyk 'n jong mensch te-recht te brengen, dat naar my voorkomt aan 't malen is. Zekere GroustraGa naar eind1. te Buiksloot schryft my sedert eenigen tyd zinnelooze brieven. Door niet te antwoorden hoopte ik hem te doen inzien dat ik met z'n gekkepraat niet gediend ben, maar gister bleek me weer dat m'n zwygen niet baat. Daar hy eenige keeren uw naam noemde, mag ik veronderstellen dat ge hem kent. Wilt ge hem aanraden te werken? Hy schynt zich te verbeelden: hoe krankzinniger hoe mooier. Niet alleen zyn inhoud en uitdrukkingswys van z'n brieven klinkklare onzin, maar alsof hem dit niet voldoende voorkwam, zelfs letters, schrift, adres... alles is zoo bespottelyk, dat ik den armen jongen wel voor onwys moet houden, of op weg om het te worden. Wel weet ik dat 'n groot gedeelte van den aandrift om zich te tooien met iets vreemds, zeer dikwyls slechts affektatie is, maar die gemaaktheid-zèlf is reeds 'n hersenfout, en 't zou 'n gewetenszaak wezen den patiënt in den waan te laten dat hy daarmee eer inlegt. Doe hem, SVP, weten dat ik z'n schryvery allerellendigst vind, en niet genegen ben daarvan nota te nemen. Hy moet werken, ernstig ingespannen werken! Zeg hem dat z'n (onhandige!) jacht op buitengewoonheid 'n belachelyke en zeer gewone fout is. Inderdaad, niets is banaler dan nagemaakte excentriciteit. De oorzaak dat zoovelen dáármee trachten iets te bereiken, ligt in luiheid. Het is nl. gemakkelyker 'n zotterny te debiteeren dan iets | |
[pagina 492]
| |
wezenlyks te verrichten. Zeg o.a. aan Groustra dat hy moet trachten te leeren 'n behoorlyken brief te schryven. Indien hy zich dáárop toeleî, zou er al iets gewonnen zyn. Hy schynt te meenen boven school, boven vormen te staan, en staat er zeer diep onder. - In den Pepifax van den Spektator meen ik U herkend te hebben. Zoo ik daarin gelyk heb, dank ik U wel voor Uw goede bedoeling. Of 't wat helpen zal? Dit betwyfel ik, en 't spyt me. Op 'n winderige ‘hulde’ zooals by de Conscience-uitbersting ten tooneele gevoerd is, ben ik niet gesteld, en wel te-minder omdat ook daarby weer de bal van de plank loopen, Havelaar beneden den schryver van 't boek ‘Havelaar’ gesteld worden zou. Dat is nu eenmaal 't wachtwoord. Maar toch zou my iets dat naar waardeering geleekGa naar eind2. welkom zyn, als protest tegen 't vry algemeen aangenomen systeem van doodzwygen. Ook by 't geschryf over de eedskwestieGa naar eind4. had ik verwacht - (neen, recht gehad te verwachten) dat de passage zou zyn teberde gebracht waar de eedaflegging van Havelaar en Slymering beschreven wordtGa naar eind3.. Volstrekt niet. Schiller, Göthe, Kant, Cicero, KingsleyGa naar eind5., ziedaar de hoveniers die bloemen moeten leveren - er zyn verlepte by! - voor hollandsche tuiltjes. 't Is verdrietig... gelyk de groote Wiegewilt (mits 'n buitenlander) zoo kernachtig gezegd heeft. - M'n vrouw, Woutertjen en ik zyn wel. Hoe gaat het met uw studiën? Ik kan niet beoordeelen welke omstandigheden U 't studeeren in de Letteren gewenscht maken. In 't algemeen zie ik iemand van letterkundigen aanleg liever 'n vak kiezen dat... nu ja: van stipte natuurkennis. En dit juist in 't belang van Letterkunde! Het is m'n overtuiging dat akademische letterkundery nadeelig werkt. 't Moest geen vak zyn. Dichter en wysgeer ('t is, van zeker standpunt gezien, tzelfde!) leggen zich toe op kennis van den aard der dingen. De vorm der uiting zal toegeworpen worden aan wie zich dáár van 'n gewoonte heeft gemaakt, en 't onderwys in vorm, met voorbyzien of achterstellen van 't andere, doet denken aan den pasteibakker die wel zakjes maar geen meel en suiker inslaat. De Litt. humn proff.n zien dit dan ook in. Ze moeten wel, daar 't feit hun leert dat onderwys in Letterkunde 'n onmogelykheid is. Om dan toch iets te doceeren... nu ja, dan krygen we kibbelary over 't geboortjejaarGa naar eind6. van Maerlandt, annotationes op zekere plaats van Euripides, of ophemeling van (godbeter't) Hooft, Huyghens en | |
[pagina 493]
| |
(met permissie!) Brederoo! En dat heet: letterkunde. Ze doen als 'n keukenmeid die in plaats van spys te bereiden, kletspraatjes houdt òver keukenmeiden die (volgens háár) zoo smakelyk konden koken. - Toets m'n aprioristischen afkeer van gedoceerde letterkundery, aan 'n aposteriorische statistiek van wat er geleverd is door akademisch afgerichte lettermannen! 't Is naar! Vriendelyk gegroet tt DD
Jonkbloet, verlegen misschien met z'n positie, misschien wel geprikkeld door myn herhaald schimpen op professorale onmacht, heeft den brutalen paradox durven uitenGa naar eind7., dat de commentator, annotator, &c van 'n werk, hooger stond dan de auteur. Dàt zouden ze wel willen! Onbeschaamder bluf is moeielyk te verzinnen. En dan moet men die annotationes, &c lezen! Dat er in het toelichten en genietelyk maken van 'n werk verdienste liggen kàn, zal niemand ontkennen. Maar dàt tot hoofdzaak te maken, is 'n testimonium paupertatisGa naar eind8., en zou dit blyven al ware er geen twyfel aan de belangrykheid der meegedeelde opmerkingen. Maar voor 9/10 is 't kletspraat. De meesten verdiepen zich met nagemaakten ernst in nuttelooze onderzoekingen. Dan verklaren zy wat geen verklaring noodig heeft, en... wachten zich wèl ophelderingen te geven waar die den meesten lezers welkom zouden zyn. Voorbeelden van deze drie soorten heb ik voor 't grypen. Ik behoef er U niet op te wyzen. |
|