Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 374]
| |||||||||||||||||
Nieder-Ingelheim, 4 Juli '81 Waarde Heer Paap. Nadat ik met byzonder veel genoegen Uw stuk over Ebers' laatsten roman gelezen had, voelde ik aandrang u daarvoor te bedanken. ‘Met byzonder veel genoegen’ & ‘bedanken’. Zóó is het! Byzonder, omdat ik zoo zelden ontwaar dat recensenten hun brilleglazen afvegen. Eenmaal dien Ebers benoemd hebbende (of gissende dat-i beroemd is) tot ‘beroemden schryver’ kletst men maar toe. Hy schryft slecht. Ik las van hem: ‘Homo sum’ en durf beweren dat het 'n prul is, naar inhoud en uitvoering beide. Ook de Egyptologie die daarin heet geleverd te worden is min. In een vanGa naar eind1. z'n andere stukken ('k weet waarachtig den naam niet meer) ben ik blyven steken. Ik had er genoeg van! Dat nu die man niet schryven kan, deert me niet. Maar wèl voel ik ergernis over 't ophemelen van zoo'n knoeier. Uit die ergernis verklaren zich de woorden: ‘byzonder’ en ‘bedanken’. (Ebers' ‘Eine Frage’ noem ik 'n alleraardigst kunststukje, iets als 'n casse-tête, 'n difficulté vaincue.Ga naar eind2. De malle krulletjes die gy zoo ten-rechte in hem afkeurt, zyn in dàt stukjen op hun plaats. Dáár is dat vulsel gepast-keutelig, nagemaakt TheokritaanschGa naar eind4. - of zoo-iets. Maar... wat anders. Wilt ge my 'n tweede genoegen doen? Wyd - (zegge: besteed) eens een artikel aan de tyden der werkwoorden in onze schryvery van den dag. Toe, asjeblieft! Evenals met Ebers, neem ik 't niemand kwalyk dat-i geen talent heeft... | |||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||
(Ja toch! Want: la principale qualité de l'auteur... c'est la probité.Ga naar eind5. (Vry en gewyzigd naar La Bruyère)Ga naar eind6. ... maar (of, als ge de parenthesis er by leest, géén: maar) 't is ergerlyk te zien, hoe men by gebrek aan talent, zich 'n zweem van distinktie aanmatigt door... door... hoe zal ik zeggen? 't schryvend volkje stelt zich boven Onzen L.H. zelf. Niemand heeft ooit Zyn Almacht opgevat in den zin dat i de begrippen ‘gister’ ‘morgen’ ‘verleden week’ en ‘vandaag’ door elkaar kon schudden als hagel in 'n kogeltasch. De hedendaagsche romanflikkersGa naar eind7. - vooral van 't soort dat rondkruipt aan den voet onzer kranten - zyn zoo vry zich aantestellen alsof ze dat kunstje wèl verstaan. Een reden is er niet voor, maar de oorzaak meen ik te vinden in 't jagen naar de deftigheid die zy in schoolboekjes wel eens hoorden toekennen aan den praesens actualitatisGa naar eind8.. (Actualitas staat niet in Cicero. Dat's n fout van Cicero.) Het schermen met zulke middeltjes staat op één lyn met den pluralis majestatisGa naar eind9. van de kranten, en dus zeer laag. Wilt ge dat geknoei eens vereeren met 'n oorveegje? Schikt of lust het u, te zeggen dat ik U daartoe uitnoodigde? Goed! Komt het in uw rym te pas er een en ander bytehalen dat in de buurt ligt? Ziehier: ‘Ja’ zeide X toestemmend ‘Neen’ {lachte} de vader, terwyl hy | |||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||
‘onwillekeurig’ & ‘onmiddelyk’ verdienen ook 'n plaatsje. (Gy zelf zyt aan 't onwillekeurigen gegaan) Ook: ‘letterlyk’. De menschen staan tegenwoordig ‘letterlyk’ als (dat ‘als’ is te veel) ‘van den donder getroffen’ ‘in den grond genageld’ &c &c En 't malle duitsche ‘als’ inplaats van toen, daarna, vervolgens &c ‘Als Amalia dit gezien heeft, is Ferdinand onwillekeurig opgestaan, en letterlyk als door den donder getroffen steekt hy onmiddelyk (alzoo zonder lucifer) een sigaar op.’ Caetera desuntGa naar eind10., maar 't is genoeg. - Hierby 'n vodje dat m'n vrouw me levert. Het is uit 'n Feuilleton van 'n krant. In die weinige regels vinden we:
Jammer dat we geen verschil kunnen uitdrukken tusschen ImparfaitGa naar eind12. en Parfait définiGa naar eind12., anders haspelden ze dàt ook door elkaar. - Dat m'n lystje niet kompleet is, weet ik wel. Nu, breid maar uit. | |||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||
Ik zie in al dat geknoei: oneerlykheid. Vgl. m'n (proeve van een) definitie der uitdrukking: ploert. Ieder inderdaad eerlyk man kan goed schryven. Elk oneerlyke schryft slecht. Dit valt slechts daarom niet algemeen in het oog, omdat de meeste lezers niet gewoon zyn zich de vraag voorteleggen: wat is waarheid. Een en ander is heel verdrietig voor 'n schryver die zich afslooft om voor z'n gedachte de minst onjuiste uitdrukking te vinden. Wie 't dus met waarheid wèl meent, is verplicht tegen al dat geknoei met kracht optekomen. Daarom deze brief! ‘Waarom doet ge 't niet zelf?’ Beste jongen, ik ben zoo misselyk van publiekerigheid. Dit is m'n eenvoudig-natuurlyke indruk, en zie: redeneerende kom ik tot gelyke slotsom dat het beter is, U te verzoeken dezen knikker uit de sloot te halen. Tegen my heeft men 't voorwendsel aantevoeren dat ik oud, knorrig, zwartgallig, pessimistisch - ja, god weet wàt ben. Misschien zelfs afgunstig! Als ze wisten hoe hartelyk bly ik ben by 't lezen van iets degelyks! En hoe genegen, dat - soms met overdryving! - te uiten! Vriendelyk gegroet van Uw dienstwillige DouwesDekker
Neem geen voorbeeld aan m'n slordigheid in brieven als deze. Loopen de zinnen niet rond, maak ze maar goed. De eerlykheid waarop ik aandring heeft niets uittestaan met opgeschikte deftigheid waar ze niet te-pas komt, of des noods gemist worden kàn, zooals in dezen brief. |
|