woorden: ‘Dat is òf onbezonnen, òf laf, òf gemeen’ een drieledige vooronderstelling ten aanzien van den Heer D.D. hebben geopperd waarvan, naar men meent, de beide laatste zeer stellig buiten zijn karakter en persoonlijkheid liggen. Hij, die in Max Havelaar en in elk zijner geschriften met moed voor onze nationale eer en de belangen der verdrukten optrad, mag niet verdacht worden van iets wat laf of gemeen zou zijn.
Dat is volkomen waar. Wij geven dan ook gaarne de verzekering dat 't geen oogenblik in ons opgekomen is den Heer D.D. persoonlijk te verdenken van een beginsel, 'twelk wij in het algemeen als onedel brandmerken. Wat wij ten zijnen aanzien bepaaldelijk vooronderstellen als de oorzaak van het onrecht Cremer aangedaan, ligt uitsluitend in den voorlaatsten volzin van ons protest. De Heer D.D. heeft tusschen de regels gelezen, afgaande op een indruk, wellicht elders gekregen omtrent de manier, waarop schrijvers soms deelnemen aan hun eigen biografie en ten aanzien van Cremer meer voorondersteld dan waartoe wie ook gerechtigd is en waarvoor het artikel Cremer in de Keyser's Bloemlezing zeer stellig geen bewijsgrond oplevert. Wij protesteerden met te meer klem tegen die ‘onbezonnenheid’ omdat het eenen doode betreft.