Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 255]
| |
Multatuli.Multatuli, of zooals de heer E. Douwes Dekker wel eens doch verkeerdelijk - genoemd wordt, ‘de afgod van het denkend deel der natie,’ hield Woensdagavond in de Nutszaal alhier weder een voordracht, de tweede in dit jaar. De meer dan zestigjarige man, die veel geleden en laat ik er bijvoegen die veel gestreden heeft, stond daar voor een talrijk auditorium als iemand in de kracht zijns levens, vol vuur, vol geest, geheel vervuld met het onderwerp, dat hij zich voorgenomen had dien avond te behandelen, n.l. levensbeschouwing. (....) Het aantal levensbeschouwingen is groot, zeer groot, men struikelt er bijna over. Geen van alle maakt aanspraak op de minste verrassing. Het doel eener levensbeschouwing is geluk, dat men vindt door verstandig en goed te zijn: door te lezen in den grooten catechismus der natuur. Om tot de ware levensopvatting te geraken, moet men veel wegvegen, veel opruimen. Vooronderstel: deze zaal staat vol stoelen, vol huisraad, en men wil in het midden eenige tafels geplaatst hebben. Dan is het eenvoudigste, het natuurlijkste middel: wegvegen, opruimen wat overbodig is. Het gezonde, het ware is zedelijk. Het verstand schrijft het goede voor. Men zegt, dat beschaving uitging van Indië, zich van daar achtereenvolgens op Egyptenaren, Grieken en Romeinen overplantte om ten slotte de Germanen te bereiken. Zóó wordt de beschaving als een ‘wandelende jood’ voorgesteld. Wij volwassenen, wij moeten onszelven beschaven en nimmer den Romeinen en Grieken dank wijten. Te allen tijde bestonden wijsgeeren bij tientallen, bij honderdtallen, bij duizendtallen. Ieder in Indië, die niet recht wijs was, heette een wijsgeer. Van krankzinnigengestichten zou men dus academiën gaan maken - een ongerijmdheid, niet waar? | |
[pagina 256]
| |
Beschaving uit de mythen geput? Neen, geen voedsel voor verstand en hart geven zij. Ja, aantrekkelijks bezitten zij, evenals een sprookje voor het kind. Bij de Grieken, onze voorgangers, heeft men nooit iets degelijks gevonden in zake levensbeschouwing. Wat hebben wij geleerd van Solon? Hij was wijsgeer en wetgever. Door wie gekozen, is ons niet bekend ‘Niemand is gelukkig vóór zijn dood.’ Natuurlijk. Het volmaakte geluk bestaat niet. Het te bereiken zou een doodvonnis zijn. De meeste spreuken der Ouden zijn onbruikbaar, oppervlakkig, ja, soms leugenachtig. Aristoteles had de vriendelijkheid zich te bemoeien met de natuur - met de physica. Als zoodanig staat hij hooger dan Plato, die zich niet schaamde onzin te verkoopen. Nog een tweetal onbeduidende wijsgeeren - hoe gelukkig, dat de geschiedenis ook die vermeldt! De eene stelde deze levensopvatting als de ware: ‘altijd lachen.’ Zijn tegenstander - tegenstander in alles, behalve in onbeduidendheid - stelde: ‘om alles te schreien.’ Is dat wijsbegeerte, is dat een streven naar waarheid, naar wijsheid? Vooral Duitschland heeft tal van wijsgeeren opgeleverd. Volgens velen van hen is medelijden de grondslag der zedelijkheid. Medelijden de grondslag der zedelijkheid! Niet mogelijk: medelijden lijdt mee, ondergaat; zedelijkheid staat pal, biedt weerstand. Wie uwer heeft zielevoedsel geput uit de stelsels der wijsgeeren van de laatste 200 jaren? Kant wordt genoemd: de wijsgeer der wijsgeeren. Was hij dit, dan hadden al de latere wijsgeeren geen reden van bestaan. Eenigen tijd geleden stond ik voor een boekwinkel te Utrecht en zag daar een brochure met het opschrift: Zedenkunde van Immanuel Kant, toegelicht door doctor... Voor 30 of 40 cents kocht ik de brochure van den ‘wijsgeer der wijsgeeren.’ Het werkje was toegelicht door doctor... Welke doctor? een doctor in de wiskunde? Een doctor in de | |
[pagina 257]
| |
natuurkunde? Wel neen. Waarschijnlijk was het een doctor in... niemendal. Thuis komende nam ik mijn vouwbeen om het boekje open te snijden; het werkje viel open, en mijn oog viel op een noot van den toelichtenden doctor: dat men door spaarzaamheid en ijver tot welstand kan geraken. Waar zulke toelichtingen noodig zijn... Van een doctor in niemendal is dat echter reeds veel gezegd. Ik achtte mijn vouwbeen van 3 centen te goed om zulk een werkje open te snijden. Laatst bezocht ik te Amsterdam de kerk, die ik als jongeling van 16 en 17 jaar dikwijls bezocht. Nu kwam ik er als bejaard man. De dominé was een, ja, hoe zal ik het zeggen, men noemt zoo iemand ‘een mooie dominé,’ geloof ik. Een mooie dominé dus. Zijn tekst was: Hier op ons pad is alles duisternis, maar bij Hem zal alles licht zijn. Het eerste deel kwam neer op het zeggen, dat er hier zoo weinig licht was. Waarlijk, geen nieuws voor de hoorders - De Kerk was vol. De middelzang (tusschenzang) kwam. In spanning verbeidde ik nu het tweede deel der preek, want..., er was licht beloofd. God wist alles; boven zal alles licht wezen. Ziedaar het tweede deel, het einde der preek. Iemand gaat op een donkeren, gevaarlijken weg, maar men zegt hem: als gij thuis komt, krijgt gij een lantaarn... werkt zelf de vergelijking uit, geachte hoorders. Levensbeschouwing van Pierson, prof. in de schoonheidsleer. Als mensch acht ik hem hoog. Hij is schrijver van een werk over ‘Levensbeschouwing’, een werk, grooter dan de brochure van Kant, toegelicht door een doctor in niemendal. Met geduld las ik het boek tot op de helft, toen mijn jongen mij kwam vragen hem te helpen met het oplaten van zijn vlieger. Het oplaten van een vlieger vond ik veel wijsgeeriger dan Piersons werk, dat mij niet beviel. Als ideaal stelt hij zich voor: verafschuwing tusschen al wat mannelijk en vrouwelijk is. | |
[pagina 258]
| |
Dat zou uitloopen op den dood, op den ondergang van het geheele menschdom. Een hoogeplaatst eer-waard, wel-eer-waard, hoog-eer-waard persoon, Schaepman, een groot redenaar, hield te Utrecht een verhandeling over Levensbeschouwing. Zelf was het mij niet vergund zijn verhandeling bij te wonen, zoodat ik uit de Utrechtsche courant moest vernemen, wat door Schaepman was gesproken. Dit gesprokene was blijkbaar zoo goed en getrouw weergegeven - daarenboven geen woord van goed- of afkeuring er aan toegevoegd - dat ik vooronderstel, dat het door Schaepman zelf is geschreven of gecorrigeerd. Ik heb reeds gezegd, hoorders, dat het aantal levensbeschouwingen zeer groot, misschien oneindig groot is. Volgens Schaepman echter zijn slechts 2 levensbeschouwingen mogelijk nl.: Pessimisme en Christendom. Staan die twee tegenover elkander? Pessimisme is een ziekte, het best te genezen met Engelsch-zout. Indien er iets pessimistisch is, dan voorzeker is het het Christendom. Denk aan Adam en Eva. Als straf word hun en hun nakomelingschap opgelegd arbeid en Eva daarenboven -nu, ja, men weet het. Maar is arbeid een straf? Noem het veeleer een zegen. Alle woorden op me (op het gebied der wijsbegeerte althans) moet men wantrouwen. Een vrome roept soms uit: ‘wat ben ik een ellendig schepsel, een misdadig wezen, ik ben niet waard, dat ik leef, o, Heer!’ enz. enz. Dat zegt hij voor zijn God om bijstand, hulp, enz. af te smeeken. Maar, hoorders, doet eens zooals ds. Zaalberg deed, geeft zulk een roepende eens gelijk en zegt, dat hij eene misdadige, een goddelooze, een beroerde kerel is... ik geef u de verzekering, dat hij zeer boos zal worden. Sommigen houden van valsch idealisme.
Van het overgroot aantal levensbeschouwingen geef ik u, in het kort, slechts om aan te stippen, vier methoden of leermanieren om tot de ware levensopvatting te geraken. Natura artis magistra, d.i. de natuur is de leermeester der kunsten, ja, | |
[pagina 259]
| |
maar ook van de wetenschap, van het gezond verstand, van de zedelijkheid. De ziekelijke Rousseau stelde de natuur tegenover den mensch. Natuur is al wat geworden is. Ook wij, met al wat in ons is - 't is enkel natuur. 1e Methode. Toepassing in den omgang met ons zelven op het burgerlijk verkeer. Aan ieder persoon het zijne. Het goede versterken, het kwade verwijderen. 2e Methode. Wij behooren ons beter economisch te behandelen. Inkrimping is gewenscht. Zich evenwel niet terugtrekken in de woestijn. Wij verbrokkelen te veel van hetgeen in ons is. 3e Methode. Men moet de orde der dingen leeren kennen. Waarheidszin aankweeken. Wij behooren ons toe te leggen op juistheid van uitdrukking. 4e Methode, de belangrijkste. Men stelle zich steeds de vraag voor hoe iets geworden is? Waarom beweegt een kogel zich volgens een gebogen lijn. Zich rekenschap vragen waarom dit of dat punt van die lijn juist daar en niet elders ligt. Men heeft hier rekening te houden met den tegenstand der lucht, de oneffenheden van den kogel, enz. Een wiskunstige berekening faalt hier niet zelden. De ellips der maan is te vergelijken met het loopen eener weggejaagde dochter; beiden gingen van huis en wilden terugkeeren maar konden niet. Welke is de wordingsgeschiedenis van de broodjes, die in Amsterdam zeer goed bekend zijn, en door breken in achten kunnen verdeeld worden? Zij ligt voor de hand. Behoeftigen konden tot zelf een achtste partje voor het kleinste muntstukje (duit), zooals er 8 in een stuiver gingen, daarvan koopen. Bij de opgravingen te Pompeji vond men dezelfde soort van broodjes. (Deze bewaart men in een museum te Napels). Het bereiden van die broodjes was dus zeer natuurlijk. Het goede is logisch, en onlogisch het kwade. De ware wijsbegeerte moet leiden tot oordeel des onderscheids. Daartoe moet men de eigenschappen der dingen kennen. Jezus heb ik lief gehad. Hij leed voor zijn overtuiging. Zoo ook Spinoza. Wij weten zoo weinig van Jezus. En de Christenen... zij leven zoo weinig naar Jezus' leer. Veel staat er in het Evangelie, wat Jezus onmogelijk kan gezegd | |
[pagina 260]
| |
hebben, maar veel staat er niet in, dat Hij wel moet gezegd hebben.Ga naar voetnoot* Salomo was geen man om zulke wijsgeerige spreuken te schrijven. ‘Ga tot de mieren, gij luiaard, zie hare wegen en word wijs.’ Ga tot den tijger, gij zachtmoedige, zie zijn wegen en word bloeddorstig. Als het eerste opgaat, zal het tweede dit ook wel doen. Osiris is de mannelijke vorm van Isis en beteekent: die was, die is en wezen zal, n.l. de natuur. De natuur is eerlijk en rechtvaardig, maakt eerlijk en rechtvaardig. De natuur laat zich niet verbidden. Zij kent geen ‘aanzien des persoons.’ Zij blijft zichzelf gelijk. Ik geloof niet aan een persoonlijk God; de meesten uwer misschien wel, hoorders. Voor 30 jaren bevond ik mij te Menado, in het Noorden van Celebes. Ik moest Van der Goes vervangen. Er was haast bij. Mijn weg liep langs Maoemi(?), een dorpje, in welke nabijheid men de heerlijkste visch vangt. Ik meldde mij bij het dessa- of dorpshoofd aan. De man noodigde mij aan zijn overheerlijke vischtafel. Maar ik, neen, ik had geen tijd, mijn plicht riep mij verder. Ik ging dus en kwam bij van der Goes. ‘Wel’, zei hij, ‘hebt gij u braaf te goed gedaan aan Maoemi's visch?’ Bij v.d. G. was niets gereed; de vischtafel te Maoemi was bereid op zijn last. Hierop liet Multatuli het slot volgen, dat ik den lezers, tot mijn leedwezen, niet kan aanbieden. Het is jammer, want juist het slot scheen het best in den smaak te vallen: men applaudisseerde. | |
[pagina 261]
| |
Of het aan mij ligt, weet ik niet, maar genot heb ik dien avend niet gesmaakt. Na 21/2 uur inspannens keerde ik huiswaarts om een en ander op papier te stellen en het den lezers dezer courant aan te bieden. Rotterdam 23 Maart 1881. J. Hobbel |
|