Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 184]
| |
in de Provinciale Groninger Courant, no. 51. (K.B. 's-Gravenhage; fotokopie M.M.) Fragmenten. | |
Groningen 1 Maart.Gisteren avond trad voor een publiek, dat meerendeels uit heeren bestond (er waren ruim dertig dames), de heer Douwes Dekker in de groote zaal der Harmonie op. Hij begon met te zeggen, dat de redacteur der Middelburgsche Courant voor korten tijd van hem gezegd had, dat, waar hij sprak, de élite van het publiek naar hem kwam hooren, 't geen hij meedeelde als compliment voor de aanwezigen en voor zich zelven. Verder had hem eene opmerking van denzelfden redacteur getroffen, eene opmerking, die hem inlichting gaf omtrent hem zelven, en wees op iets, dat vroeger zijne aandacht ontgaan was, n.l. op dit, dat hij, Multatuli, zijne hoorders getuigen liet zijn van zijn gedachtenloop, dat hij hun geen afgewerkt product liet zien, maar hen alleen zijne methode van werken liet bijwonen, en ook die uitspraak nam hij over en noodigde ons dus in zijn atelier. (Laat ons, tusschen twee haakjes, hier even mogen zeggen, dat wij bij den ingang der werkplaats nog even moesten wachten, want het open- en toeslaan van de deur der Harmoniezaal, dat wij hier altijd bij den aanvang eener lezing kunnen waarnemen, deed spreker ophouden om te verzoeken of een bediende niet naar de reden van ‘dat getrompet of wat het zijn mag’ kon gaan kijken, omdat spreker vreesde het binnentredend publiek te hinderen!) Multatuli zou spreken over de studie van de wording der dingen als hulpmiddel tot weldenken, dat woord op tweeërlei wijze geschreven en opgevat: als goed of wèl-denken en als weldènken in den zin van goed oordeelen en handelen, waarvan dus weldènkend is afgeleid. Het woord wording liet de spreker ons in gedachten onderstrepen. Wat beteekent dit woord? De eerste lettergreep hangt zamen, zeide hij, met het eerste lid van oorzaak, oorsprong, wat wij hebben in het duitsche ur en te kennen geeft: iets voorafgaands, zoodat oor-zaak is eene zaak, die vroeger bestaan heeft. Alle dingen hebben eene oor-zaak, allen zonder uitzondering. Velen hebben die waarheid willen ontkennen, althans willen opheffen en nu nog zijn er millioenen en millioenen, die aan eene schepping gelooven, dus aan het ontstaan van iets zonder | |
[pagina 185]
| |
oorzaak, zonder dat er vroeger iets bestaan heeft, waaruit het zich heeft ontwikkeld. Spreker wil niet met etymologische bewijzen aankomen voor de waarheid, dat in het woord scheppen die beteekenis van plotseling ontstaan niet ligt, noch voor die, dat de oriëntalisten dat zelfde getuigen van het hebreeuwsche grondwoord, neen, maar uit Genesis zelf kunnen wij zien, dat de schrijver of liever schrijvers niet gelooven aan eene schepping zonder iets vooraf bestaands, want God schiep Eva uit eene rib van Adam, dus met grondstof. Waarom Eva dan ook maar niet zoo uit niets? Schrijvers moeten dat boek hebben zamengesteld, want er is tegenspraak, daar eenige verzen vroeger staat: Hij schiep ze man en vrouw. Zooals 't nu is, moet die tweede zich wel wat overcompleet gevoeld hebben. Ook in andere bijbelboeken gebruikt Jehovah zulke kleine middeltjes en wij zien daarin, dat de schrijvers zelfs Hem aan oorzaken gebonden rekenden. - Darwinisme heet eene rigting, die meer speciaal voor een paar vakken van het menschelijk weten, n.l. voor zoölogie en botanie, uitgaat van de stelling, dat niets is zonder oorzaak. Naar Darwin mag die rigting wel genoemd worden, want de man verdient dat om zijn ijverigen arbeid; maar hij is niet de uitvinder van dat denkbeeld. Niets is ouder dan het besef, dat op elk gebied, op stoffelijk zoowel als op geestelijk en zedelijk, alles te verklaren is uit het vroeger geweest zijnde en die waarheid wilde spreker in ruimen zin heden avond ontwikkelen. (....) Op enkele wordingsgeschiedenissen wilde spreker ons nu een blik doen slaan; 't zou eene bonte rij zijn, maar toch zou er eenheid in wezen, zoo als in alles, wat de natuur doet, want zij werkt niettegenstaande alle verscheidenheid overal op dezelfde manier, zoo als iemand met eene vast hand van schrijven de letters van het alphabet geheel verschillend vormt, maar wij toch in allen dezelfde hand herkennen. Zijn doel zal bij die wordingsgeschiedenissen zijn om enkele eenvoudige waarheden, waarover in den loop der eeuwen pleister is gestreken, weer zigtbaar te maken voor aller oog. Al zullen vele punten misschien niet op instemming mogen rekenen bij den hoorder, daar is het niet om te doen, enkel om de methode van werken, die ons in 't leven te pas kan komen. Alles eene oorzaak, dus ook wij? Wij zijn stof - stof - en nog iets? Hij heeft van dat andere, ziel, geest of hoe het dan heeten moge, nooit | |
[pagina 186]
| |
iets gezien, dan met de stof en zoo als het zich uitte door de stof. Die stof is in beweging, altijd, voortdurend, geen deeltje is eene seconde totaal in rust; voortdurend heeft er dus verandering in ons plaats, had ook plaats vroeger en nog vroeger ook en nog weer vroeger eveneens. - Daarop deed hij een zoölogisch uitstapje (ongelukkig de hoorders, die soms zulk een uitstapje aan de hand van prof. Huizinga deden, welk een gemis voelden zij hier aan eenvoud en diepte), naar vroegere perioden van ons bestaan opklimmende zelfs tot het Urschleim, waarvan Haeckel gewaagt, en daaruit werd de conclusie getrokken, dat werkelijk vooruitgang merkbaar was, wat wel eenigszins bemoedigend mogt heeten. Zoo krijgt ook de stand van barometer of thermometer alleen beteekenis in verband met voorafgaande rijzing of daling. De eenheid van werken, die wij opmerken in de natuur is bewonderenswaardig; wat onverklaard blijft in 't eene geval wordt bij analogie met andere duidelijk; zij vult altijd hier aan, wat daar ontbreekt. (....) Geen wordingsgeschiedenis kende spreker, die ons zooveel andere wordings-processen doet begrijpen, als die der taal, in den algemeensten zin opgevat, niet de taal zooals die voor onontwikkelden schools moet worden opgevat. Het kwam hem voor, dat bij de talen drie perioden zijn op te merken, naar mate de menschen leefden op of onder boomen, in holen of aan stranden. Bij deze meening stond hij niet stil, hoe welkom dat misschien sommigen geweest zou zijn. Wel hierbij: dat naar zijne meening alle wortels van grondwoorden terug te brengen zijn tot deze drie begrippen: dat van water, van verzamelen en van heerschappij. Op het laatste begrip wezen de persoonlijke voornaamwoorden in alle talen terug; de rollende r in vele woorden scheen op verband met het begrip water te wijzen, en bij het begrip verzamelen stond hij iets langer stil. Wat hij zeide van de letter m, als vaak aanduidende het begrip van sluiting, verzameling, klonk zeer aannemelijk: denk aan het meervoud in 't hebreeuwsch cherubim enz. aan um/heim in Kollum, Hallum etc., aan Zimmer, Kammer e.a. Ook over den klank, dien wij hooren in op, auf, werd gesproken om aan te toonen, dat hij waarschijnlijk ontstaan was uit het begrip van zamenwerking, van een optellen van krachten. - Uit de wordingsgeschiedenis van woorden is veel te leeren, ook al | |
[pagina 187]
| |
neemt men geen oppersten taalmeester aan, die in 't paradijs de dieren namen gaf. En uit die van volken? Niet alles, waarvan de wordingsgeschiedenis bekend is, wordt daardoor geregtvaardigd; dat komt vooral in de geschiedenis uit. De zweedsche staatsman Oxenstierna zeide eens tot zijnen zoon: ‘Och jongen, ge weet niet van wat kleinigheden de wereldgeschiedenis afhangt,’ en die uitspraak is zeer waar. De gedenkschriften van Saint-Simon en zooveel andere mémoires toonen hoe de groote gebeurtenissen op het wereldtooneel van kleinigheden afhangen; de verwoesting van de Paltz was een gevolg van een slechte luim van Louvois, den oorlogsminister van den grooten Lodewijk. En onze Atchinoorlog? Zes weken voor het uitbreken had spreker gewaarschuwd, toen het nog tijd was, den noodlottigen oorlog te voorkomen! Men had niet geluisterd! De oorlog had Nederland veel geld gekost. Bloed ook? Neen, 't bloed was meest van menschen uit Polen, Hongarije of elders; maar geld had de oorlog gekost en brave officieren hadden er bewijzen geleverd van dapperheid en flinkheid. Met een woord over de wordingsgeschiedenis van onze bodem, over dijken, die nooit gemaakt hadden moeten zijn - verzenmakers spreken onwaarheid als zij zeggen, dat wij land hebben ontwoekerd aan de zee, wij, die ons door de zee land afhandig laten maken - besloot spreker voor de pauze. Hoe lang zou dit verslag worden, wilden wij even uitvoerig spreken over het na de pauze behandelde. Enkele punten willen wij verder slechts noemen. Een indruk van de bontheid der voorstellingen, die de spreker gaf, is zeker reeds voldoende bij de lezers teweeggebragt. - Nog even moeten wij vertellen, hoe het volgens spreker gaan zou, als wij met die dijken anders handelden; dan zouden wij bewaard worden voor watersnoodellende, watersnooddichters en valsche philantropie. Achtereenvolgens werden nu behandeld de wordingsgeschiedenis der evangeliën en gewezen op wat Multatuli in zijne ideën voor 18 jaar reeds zeide, dat Jezus een evangelie ontmoette met de woorden: ‘wie zijt gij?’ Nu heeft kort geleden de geleerde Tal bewezen, dat de bergrede plagiaat is uit den Talmoed. Veel en sommige behartigenswaardige wenken werden toen gegeven bij de wordingsgeschiedenis van manieren en maniertjes en over zedelijkheid, hoe die maniertjes vaak overblijfselen zijn uit voorbijgegane tijdperken, dus hoe zij | |
[pagina 188]
| |
uit traditie zijn geboren, ‘kieuwen’ zooals spreker zeide, herinnerende aan eene vroegere periode van ons bestaan. Voorbeelden werden daarvan nog vele bijgebragt over het groeten, 't gebruik van de regterhand, van de bef, van den sleep der dames, alles bewijzen vóór of protesten tegen het een of ander vroeger bestaande. Over de zedelijkheid in engeren zin, zooals die op de straten wordt verkondigd, waarin Richardson's Pamela uitmuntte, die bloosde bij 't noemen van haar toegezonden kousen, werd door spreker de staf gebroken. Op die zedelijkheid toch, is, zeide hij, ons wetboek van strafregt gebaseerd; bij de uitvoering van sommige bepalingen daarin wordt het huwelijk volgens hem een surrogaat voor het tuchthuis. Na een verwijt aan den minister van justitie, eene beschouwing over het genot, over de waarheid, dat wij allen iets van den wijsgeer en van den dichter in ons moeten hebben en een wensch voor ons wezenlijk, zedelijk geluk, waartoe de beschouwing der natuur en van hare wordingsprocessen ons moet brengen, 't zij wij dan al of niet geloofden door een God hier geplaatst te zijn, sloot spreker zijne rede, waarnaar zeer aandachtig was geluisterd en die luide werd toegejuicht. |
|