Volledige werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882
(1990)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMultatuli over strafrecht.(....) Woensdag avond had een talrijk publiek gehoor gegeven aan de roepstem van Multatuli, die over ‘strafrecht’ spreken zou. Het onderwerp was niet ‘het strafrecht,’ daar de ideeënschrijver zich niet voor specialiteit wilde uitgeven en vooral niet in het bijzonder het nieuwe strafwetboek behandelen wilde. Hij zou alleen eenige leekendenkbeelden geven over de vraag: ‘Met welk recht mogen en moeten wij, burgers van een vrijen staat, straffen?’ en vooral ‘hoe moeten wij straffen om ons niet jegens den misdadiger schuldig te maken aan hetzelfde wat wij hem verwijten?’ (....) ‘Wat wilden straf en recht in den aanvang zeggen? Eene etymologie is slechts zelden eene verklaring; de meeste woorden zijn van beteekenis veranderd; maar zij brengt ons dikwijls op het spoor van de ware beteekenis der woorden die wij gebruiken. Boeten staat in verband met beter, verbeteren, vergoeden; boete moet dus vergoeding zijn. Zonde staat in verband met zoen, zoenoffer, das zu Sühnende. Straf zal wel iets dergelijks beteekenen. Wat recht is weet iedereen, het is het woord dat wij kennen in regel, in rex, in | |
[pagina 118]
| |
regeeren; het bevat de rollende r die in alle germaansche woorden de beweging uitdrukt; het is een sprekend woord.’ Om zich op de hoogte te stellen van het onderwerp dat hij wilde behandelen, heeft Multatuli getracht zich intewerken in de geschriften van eenige specialiteiten in het vak, maar deze taak al spoedig opgegeven. De eerste woorden toch van den duitschen specialist reeds gaven hem geen licht. Waar zijn schrijver woorden gebruikte, die, nauw verwant, in staatsrechterlijke en rechtsphilosophische beteekenis genuanceerde begrippen aanduiden, schenen ze hem synoniemen, de zin dus eene tautologie, de redeneering nonsens. Daarna volgde bij den Duitscher de opnoeming van de verschillende theoriën. Theoriën van waarschuwing, afschrikking door bedreiging, afschrikking door de strafoefening, zelfbehoud, rechtsherstelling, enz. Multatuli vroeg aan zijne hoorders of zij wisten wat al die namen beteekenden? Hij voor zich kende slechts ééne theorie als de ware, en deze, meende hij, was door den Duitscher overgeslagen: de boete in den zin van herstelling. ‘Wie mij kwaad gedaan heeft, is verplicht dat kwaad tegenover de maatschappij zooveel mogelijk te vergoeden.’ De bestaande theoriën verdeelt hij in die van het goddelijk recht, die van de juristen, en die van het natuurlijk recht, ‘de lieve, goede, rijke natuur, waaruit wij alles behooren te leeren, zelfs de etymologie.’ De theoriën van het goddelijk recht waren spoedig weerlegd. In naam van welken God zou men rechtspreken? vroeg Multatuli: ‘Van Jupiter Olympius? Van Bouddha? Van het Christendom, een stipje in de wereldgeschiedenis? Eenmaal zal een schooljongen in de geschiedenis der beschaving het Christendom vóór het druïdisme noemen en er eene mauvaise marqueGa naar eind1. voor krijgen.’ Het recht der juristen. ‘De juristen spreken niet eens van recht, maar van rechten! Göthe noemt die wetenschap Juristerei.’ In plaats van over recht, spreekt Multatuli verder over de juristen: ‘Zie ze eens, onze aanstaande rechters, die het recht zullen wijzen, onze aanstaande kamerleden, die de wetten zullen maken.’ En wat is hun studie? Wat zijn hun bronnen? ‘Wien denkt ge dat men er bij gehaald heeft, om uit te maken of de Max Havelaar van van Lennep of van mij was? De Romeinen! De Romeinen, een volk dat op zulk een lagen trap van beschaving stond, dat de grootste | |
[pagina 119]
| |
gruwelen op gebied der zedelijkheid bij hen algemeen gebruik waren.’ En wie verder? ‘Als autoriteiten, als Pausen vereeren zij de juristen der middeleeuwen, die in de heksenprocessen het schuldig uitspraken. Tot nog voor 80 jaar lieten de juristen de beschuldigden op de pijnbank brengen en gaven vonnis op grond van eene aldus verkregen bekentenis’. Na aldus aan de oude juristen verweten te hebben dat ze niet beter dan hun tijd waren, en aan onze rechtswetenschap, dat zij gezonde begrippen waardeert ten spijt van ongezonde zeden, besluit Multatuli dat van alle wetenschappen die van het recht in onze eeuw het minst vooruit, dus betrekkelijk achteruit gegaan is. ‘Voor den jurist is een acte niet meer eene handeling, maar een stuk papier’. Ieder talentvol advokaat, ieder beroemd jurist is een bewijs tegen de wetenschap van het recht, ‘want wat toch recht is, moet zonder kunst recht blijven.’ Maître Lachaud, le grand sauveur, Berryer, le prince des orateurs, worden als voorbeelden aangehaald; Multatuli vergeet dat deze tegenover een jury van leeken hunne triomfen behaalden en alleen tegen zulk een jury bewijzen. (....) Daarenboven het hooger beroep, de revisie. ‘Hoe is het mogelijk, dat een rechter, aldus door een aantal nieuwe rechters in het ongelijk gesteld, niet onmiddellijk zijn ontslag neemt? Wanneer men volgens zijn geweten recht gesproken heeft, moet men niet kunnen dulden, dat dit voor onjuist verklaard wordt.’ En nu het nieuwe wetboek, is dat nu zulk een model-arbeid, zóó uitstekend, zóó veelomvattend, ‘dat de minister heeft verklaard dat hij het niet alleen heeft afgekund, maar zich door den vriend van JutGa naar eind2. heeft moeten laten helpen!’ - ‘Geen enkel nieuw denkbeeld, geen nieuwe basis, geen nieuwe toon, geen nieuwe omkleeding zelfs, want er staat nog bij voor door, als in het oude, - geen nieuwe indeeling, niets is veranderd, dan de doodstraf - die al afgeschaft was.’ Juist omtrent die afschaffing der doodstraf brengt Multatuli nog eenige twijfelingen in het midden, niet ontleend aan philosophische of rechtsbeschouwingen, maar alleen aan het zwakke van de argumenten van hen, die niet meer meenden haar te behoeven te verdedigen. De natuurlijke rechts-theorie ons beloofd, wordt verder niet behandeld, maar tot slot nog eenige, warme woorden gesproken over Lebak, dat nu, zelfs volgens officieele rapporten, | |
[pagina 120]
| |
eene woestenij geworden is. Hier kon men den ouden Multatuli met zijn warm hart en zijne welsprekendheid herkennen. Dat een groot man, als Multatuli, meent over alle onderwerpen iets belangrijks in 't midden te kunnen brengen, is te begrijpen, en het ontbrak dan ook niet aan episoden nu eens geestig, dan weder treffend; dat een onderwerp als het strafrecht, de geliefkoosde studie voor de grootste denkers die de menschheid heeft voortgebracht, Kant, Hegel, Rousseau, Fichte, Guizot, Feuerbach, Rossi, Carrara, ook den dichter van Het gebed van den onwetende en Max Havelaar heeft aangetrokken, is niet te verwonderen. Men had echter mogen verwachten dat hij iets anders en beters gegeven had dan het ondichterlijke, onwetenschappelijke, onwijsgeerige nutsavondje dat wij er thans over genoten. De vragen die het strafrecht oppert, raken de edelste belangen van den mensch, als denkend wezen, als wezen met hartstochten en gevoel begaafd, als burger van den Staat en van de algemeene maatschappij; alle levensraadselen doen zich op als factoren, waar de eenvoudigste vraag op strafrechterlijk gebied uittemaken is; wanneer dit zoo is, staat het een man van Multatuli's talent, van Multatuli's invloed niet vrij, zulk een onderwerp te behandelen zonder iets van deze gewichtige beginselen aantevoeren; veel minder nog die talenten en dien invloed te misbruiken, om voor een publiek van leeken de studie en de toewijding verdacht te maken van mannen die wel hunne ernstige gedachten voor deze diepe kwestiën hebben overgehad. |