Een en ander werd door tal van, meermalen aardige anecdoten gekruid, nu en dan met een minder malsche opmerking aan het adres van dezen of gene.
Met den lof aan de samenstellers van het nieuwe strafwetboek gebracht, kon hij niet instemmen. Hij vindt er geen nieuw uitgangspunt, geen beteren grondslag in. De naar aanleiding daarvan in de Kamer gevoerde discussiën over dierenbescherming ontgingen zijn spot niet; de argumenten tegen wederinvoering der doodstraf gingen volgens hem niet op, ofschoon hij er thans noch voor-, noch tegenstander van is.
Gevangenis achtte hij echter voor de meesten geen straf; het gepleegd onrecht aan de maatschappij wordt er niet door vergoed. De vergoeding, die boete was het ‘natuurlijk recht’ dat hij begeerde. Voor de straf als wraakmiddel trede arbeid, zware arbeid in de plaats.
Aan het slot van zijn betoog van waarheid en recht, wraakte Multatuli het, dat men toejuicht voor Atjeh 'tgeen men vloekt in de Transvaal en eischte hij, onder herinnering aan den Havelaar, recht voor het ‘nu woestenij geworden’ Lebak.