Volledige werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[18 december 1880
| |
[pagina 573]
| |
‘veranderen van uitgever’ zooals de menschen 't zullen noemen. My is 't wat ànders! Wat ik over U te zeggen heb, hoef ik nu juist niet aan U te zeggen. Zoo even nog schreef ik er over aan Roorda, en gy moogt my 't genoegen niet verbieden dat er voor my in ligt te vertellen hoe ge my behandeld hebt. Meen niet dat ik hierby alleen denk aan 't finantieele. Ook daarvoor ben ik dankbaar, maar er is meer! Ge hebt my altyd myn menigvuldige tekortkomingen vergeven. Maanden lang stonden soms de bakken te wachten op korrektie, of de zetters op kopie. Nooit zal ik van anderen verwachten, nog minder vorderen, dat ze voor my zyn wat gy voor me geweest zyt. Nooit hebt ge my een verzoek afgeslagen, nooit één postbestelling op antwoord laten wachten. Altyd hebt ge meer gedaan dan ik eischen kon of verwachten mocht! Ik wenschte dat ge goed de stemming wist die uw naam altyd by ons opwekt. Van morgen nog gaf Mimi heel onbewust daarvan 'n blyk. Je moet weten (zeker schreef ik 't U al meer) dat ik sedert eenige jaren 'n nagenoeg krankzinnige vrees heb om brieven te openen. Slechts ten-deele kan ik die angst verklaren. 't Heeft iets van watervrees. Gewoonlyk liggen er dan ook eenige ongeopende brieven op m'n schryftafel, en dat duurt dan tot Mimi soms met, soms zonder permissie, opruiming houdt. Nu was uw brief gister namiddag aangekomen, en ik had hem geopend in den katalogus uwer fondsveiling geschoven. Van ochtend kwam ze by me, haalde uw brief er uit en stak hem me toe. ‘Hy is van Funke!’ zei ze. Dat beteekende: dáárin is nooit iets kwaads. En zoo wàs het ook. Dat ge uw fonds wildet verkoopen, wist ik nu eenmaal uit uw vorigen brief. Ook de courant had het meegedeeld. Daarin was dus niets dat my verrassen kon. En wat den uitslag aangaat, ik was door m'n onkunde voor vrees bewaard. M'n eenige hoop was dat het u niet zou tegenvallen. En dit is nu volgens uw brief 't geval niét! Daar ben ik hartelyk bly om. En ge blyft nog voor ⅕ in m'n schryvery geinteresseerd! Dat is heerlyk. Als ik nu maar wat flinker in 't voortbrengen was! Ik begryp niet hoe anderen byna altyd dóór kunnen leveren. Ik voel me soms maanden, ja jaren achtereen (gy weet het, helaas, by ervaring!) stom. Gedeeltelyk is 't 'n aangeboren fout, en misschien wel hoofdzakelyk. Maar toch ook is er 'n reden voor van buiten af. | |
[pagina 574]
| |
Het methodische doodzwygen waarmee men my bestrydt, maakt me moedeloos. Niemand dan ikzelf kan weten hoe ver dit gaat, en ik verwonder me dagelyks dat personen die overigens volstrekt niets gelyksoortigs hebben, zoo volkomen één lyn trekken waar 't my geldt. Ik verzeker U dat ik geen courant opneem zonder my aan die wyze van bestryding te ergeren. ‘Vind je 't dan zoo aangenaam dat men van je spreekt, vraagt ge? O neen! Nog altyd ben ik schuw voor 't voetlicht. Nooit zie ik m'n naam gedrukt zonder dat het me zenuwachtig maakt. Maar 't niet noemen van m'n naam is my 'n blyk dat ik vergeefs geschreven en gesproken heb. Artikelschryvers, kamerleden en ministers beyveren zich om 't hardst my te ignoreeren. Die ModdermanGa naar eind1. - met z'n zeer gebrekkige, ja laat me maar zeggen met z'n afschuwelyke strafwet! - herhaalt wèl wat ik omtrent de JacquerieGa naar eind2. die Europa voor de deur staat, voor 18 jaren reeds gezegd heb. (letterlyk: waarby de fransche revolutie kinderspel wezen zal!) maar noemt me niet. By 't (zeer oppervlakkig en onoordeelkundig) behandelen der prostitutie kwestie affekteert hy - en de heele kamer! - geen notitie te hebben genomen van wat ik in bundel VIIGa naar eind3. deed opmerken omtrent de moeielykheid voor 'n ingeschreven vrouwspersoon om haar vryheid terug te krygen. Sedert vele jaren by 't behandelen der indische zaken overal dezelfde miskenningGa naar eind4. door 't opzettelyk verzwygen van myn naam, en ik durf er by zeggen van 't door my gebracht offer. De pseudoniem G. (Van GorkumGa naar eind5. immers?) een bekwaam man die blyk geeft zeer veel grondige kennis te hebben van indische toestanden, heeft den moed gehad my volkomen te ignoreeren by 't behandelen der Heerendienst kwestie, wat toch scheering en inslag is van den Havelaar. Door my is 't uitzuigen der bevolking door de inlandsche Hoofden tot 'n onderwerp van diskussie gemaakt, ik heb me opgeofferd om te noodzaken tot onderzoek, en nu wemelt het van indringers op de door my geschoten bres... o, zeer goed! Maar waarom my terugtedringen? Heb ik geen recht de goede trouw te verdenken van hen die beweren het goede te willen en by voortduring het goede in den weg staan door 't eenig middel dat daartoe leiden kan, tegen de werken. Dat middel is: officieele erkenning door woord en daad dat Havelaar gelyk had. Ik zeg dit niet uit eigenbelang. Zoolang men myn pogen de moeite van 't vermel- | |
[pagina 575]
| |
den niet waard acht, vinden alle indische ambtenaren er baat by, den gemakzuchtigen Slymering natevolgen. Leugenaars beweren dat er iets in de toestanden verbeterd is. Hoe zou dit mogelyk zyn? Door wien verbeterd? Waarom? Waar heeft Regeering of natie blyk gegeven dat men die verbetering wenschte? De behandeling die my ten-deel viel, bewyst het tegendeel. Tot op den tyd toe dat gy m'n Uitgever werd heb ik gezworven als 'n vagabond. Morgen meer. Stel 't lezen maar uit tot ge tyd hebt.Ga naar eind6. |
|