Volledige werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 494]
| |
[7 augustus 1880
| |
[pagina 495]
| |
zou als men met die hoofdzaken alleen te doen had. Daar heb ik nu in m'n rechter arm, geen zware, maar door aanhoudendheid lastige pyn. Niet dan met groote moeite kan ik me zonder hulp uit en aankleeden, scheren &c. Of 't rhumatiek is, weet ik niet. De pyn lykt naar die welke by 't stooten van zekere zenuw (?) ontstaat, en weduwenaarspyn genoemd wordt, maar ze blyft. By drukking op zeker plekje digt by den elboog, is de pyn hevig en daarom denk ik dat het niet rhumatisch is. 't Komt me, naar dat gevoel te oordeelen, voor, dat er 'n spier gelaedeerdGa naar eind2. is. Misschien lacht ge over m'n leekenwysheid. Hoe dit zy, de arm is byna onbruikbaar, en zonder nu de pyn te rekenen, ik voel iets als vermoeienis in de pols. - Van kleine, irritante tegenspoedjes gesproken. Sedert jaren mis ik 'n paar tanden. Daar dit gebrek my hindert in 't spreken, liet ik ze inzetten. Het gemaal dat ik daarmee heb - telkens naar Wiesbaden: ge begrypt dat er te Geisenheim geen tandentechnicus is - 't breken van zoo'n toestel 't loswerken van andere tanden - nu ja, dat alles zyn kleinigheden. Maar als er van zulke bagatellen wat veel in dezelfde periode vallen - ge weet de rest. Meen in godsnaam niet dat ik pleizier in klagen heb. 't Is ook niet om te klagen dat ik zulke misères aanroer. Neen, om me te verontschuldigen dat ge zoo totaal niets aan me hebt. Dat drukt me. Wat me den laatsten tyd hoofdzakelyk hadGa naar eind3. ingenomen, wasGa naar eind4. 't verdriet over m'n kinderen. M'n zoon is krankzinnig-slecht - basta! En Nonni - een lief braaf meisje overigens, o ja! - is geheel van my vervreemd. Ze wil trouwen. Met weerzin heb ik m'n toestemming gegeven voor zoo ver die wettelyk noodig was. Maar van dien italiaanschen schoonzoon wil ik niets weten. Ook zy is dus voor goed voor my verloren. By de tallooze zedeschetsen waarin ouderlyke tegenwerking gesteld wordt tegenover jeugdige verliefdhedens, heeft het me menigmaal bevreemd zekere eigenaardigheid niet op den voorgrond gesteld te zien die toch óók in aanmerking behoort te komen. Aangenomen dat een volwassen meisje 't recht heeft over ‘hart & hand’ te beschikken (ik erken dit recht) moet dan daaruit volgen dat 'n vader zich 'n wildvreemde die hem antipathiek kan zyn, moet laten opdringen in z'n intimiteit? En ook zonder stellige antipathie (ik ken den man niet) moet ik nu op m'n ouden dag in | |
[pagina 496]
| |
hartelyke verhouding treden met iemand die door opvoeding, traditie & landaard gepredisponeerd is my niet te begrypen, ergo niet te waardeeren? Ik bedank er voor, door 'n aanbidder van Dante of 'n vergoder van Rafael, voor 'n barbaar te worden aangezien. Ik zou met kunst- en vliegwerk (en niet zonder ergernis!) zoo'n schoonzoon moeten veroveren, en daarin heb ik geen lust. By elke andere kennismaking kan men volstaan met beleefdheid. Met 'n ‘schoonzoon’ moet men of hartelyk omgaan of... in 't geheel niet. Nu moet ge daarby weten dat ik zoo'n hekel heb aan 't italiaansch, in verband met de naar myn inzien uit het gebruik van dat liplapperig idioom voortvloeiende karaktervorming. (Myn zoon is slecht ten-gevolge van 'n organische fout in de hersens. Maar dat z'n verblyf in Italie de zaak verergerd heeft, houd ik voor zeker.) - Als ik u verslag gaf van 't geschryf en gehaspel dat me door de zaken myner kinderen in de laatste maanden weer berokkend is, zou m'n brief ungeniessbarGa naar eind5. worden. Dingen die ik hier met één woord aanroerdeGa naar eind6., hebben me maanden lang bezig gehouden, en heel veel verdriet berokkend. Ik was er, meen ik, midden in toen ik m'n laatsten aan u afbrak. Wàt ik u schreef weet ik niet meer, maar 't moet uit dien brief blyken. Welnu, ik ben niet zwaartillend. Beide zaken heb ik, na al 't mogelyke gedaan te hebben om 't einde wat minder treurig te doen zyn, als 't ware geamputeerd. Over Nonni heb ik nog smart. Over m'n zoon slechts woede. Als ik er de macht toe had, veroordeelde ik hem ter dood. Wat ik sedert z'n 14e jaar, d.i. nu dertien jaren lang, onder en door hem geleden heb, is niet te beschryven. En tot ± 1878 heb ik alles onder my gehouden. Toen kòn 't niet langer. Noch de verontwaardiging over m'n zoon, noch de smart die Nonni's vervreemding my veroorzaakt, hebben my neergeslagen. Een geschiedschryver (si tanti esset!Ga naar eind7.) die dááraan myn betrekkelyke werkeloosheid zou toeschryven, zou zich vergissen. Er bestaat iets anders dat me onmachtig maakt. En dat andere kan ik niet noemen. Vromen die altyd in angst zitten voor hun God, zouden hier allicht op 't denkbeeld komen van iets als gewetenswroeging. O neen, ik ben 'n goed mensch, en zeker is m'n geweten zoo zuiver (minstens!) als van de meeste vromen. De zaak die | |
[pagina 497]
| |
me drukt en verlamt is durf ik zeggen, juist het tegenovergestelde van kwaad, maar de gevolgen zyn voor my en voor m'n levensrichting, noodlottig. Ik kan er niet meer van zeggen. Doel er S.V.P. niet op in uw brieven. Ook met m'n beste achtenswaardige vrouw roer ik 't nooit aan. Er zyn wonden die men niet toont, vooral niet aan dezulken die er zich 't meest over zouden bedroeven, en zich, al zy 't dan ten-onrechte, als de oorzaak daarvan zouden beschouwen. Hoe iemand ‘mémoires’ schryven kan, begryp ik niet. Het is onmogelyk z'n intiem zieleleven te analyseeren, zonder op 't gebied der vivisectie van anderen te treden. - 't Laatste woord van blz 1 was: waarvan straks.’ Sedert ± 6 weken zit ik in 'n mal gâchisGa naar eind9. met 'n huisje dat ik gekocht heb. 't Ligt te Ingelheim schuins over ons, d.h. aan de overzyde van den Ryn. Een hartelyk welmeenend vriend had my daartoe geldelyke hulp aangeboden, waarop ik de zaak aanging. Hy hield woord en zond het geld maar hoezeer overtuigd van z'n edelmoedige bedoeling (hy vraagt niet eens rente) bevallen my de voorwaarden niet die hy nu après coupGa naar eind8. aan z'n hulp schynt te verbinden. Ik was eerst van plan U die gekke verwikkeling uitvoerig te vertellen, maar m'n pols is zoo moê. Genoeg, dat ik nu 'n huisje bezit dat ik onder de gestelde konditien niet gaarne betrek, ja: niet betrekken kan. En ik mag den hartelyken man niet voor 't hoofd stooten door al te duidelyke uitlegging dat de dienst die hy me meende te bewyzen, eigenlyk geen dienst ìs. Hoe 't zal afloopen, weet ik niet, maar ik heb al 100 maal 't heele huis naar den duivel gewenscht. Zoo, de Wolven zyn 't bosch in! En gy en uw lieve vrouw blyven thuis om 't lieve brood. Dat is hard, beste kerel. Is haar ziekte geheel geweken? Daar ge niets noemt, begryp ik nagenoeg wat het zyn kan. Wat zyn we gebrekkig geschapen. Als er 'n god was, moest-i zich schamen over z'n knoeiwerk. Al wat we aan en in ons hebben is maar à peu près bruikbaar, en by de minste inspanning breekt het. Ook by gewoon dagelyksch gebruik slyten onze organen voor ze nog geheel volwassen zyn, of althans lang voor wy ze missen kunnen. Zeker schryft ge de Wolven. Groet hen hartelyk van ons beiden en vooral uw lieve vrouw. De myne is wel, en zorgelyk voor my als altoos. Ja, voor my en... Woutertje. Hy ontwikkelt goed en wordt 'n aardige jongen. Adieu beste kerel, Uw vriend DD |
|