Volledige werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 466]
| |
Waarde van den Bosch. Vergeef me dat ik zoo lang wachtte met het vervolgen van myn voorloopig antwoord op Uwen brief van den 19n Juni. Sedert myn plotseling afbreken heb ik weer veel verdriet gehad. Ik kryg van of over myn kinderen allerlei berichten die me knakken. Dit, in verband met andere omstandigheden is sedert zeer vele jaren 't geval geweest. Van Nonni heb ik zooveel verdriet als maar eenigszins kan veroorzaakt worden door 'n (overigens braaf en achtenswaardig) meisje dat van haar vader vervreemd is. Uit het oogpunt van ieder ander is er niets op haar aantemerken, maar my verbittert zy 't leven door verschil van smaak, levensrichting &c. Ze wil trouwen. Dit wist ik van terzyde sedert lang. Toen ze voor twee jaren te W.b. by ons was, toen ik en m'n vrouw door liefderyke behandeling haar trachtten overtehalen by ons te blyven, toen ik opgetogen over 't weerkrygen van 'n geliefd kind haar als 't ware op de armen droeg, bemerkte ik al heel gauw dat haar hart elders was, en dat zy 't zyn by ons maar als 'n voorbygaand pied à terreGa naar eind1. beschouwde. Den dag na haar komst zouden wy 'n wandeling maken. Ik maakte er my 'n feest van! Herhaaldelyk zei ik: ‘O, Nonni, als moeder dat eens weten kon! Er was afgesproken dat wy precies 11 uur zouden uitgaan. Stel U nu eens goed voor dat ik opgetogen was. De beschryving van alles wat daartoe aanleiding gaf, is me nu te pynlyk. Welnu, toen ik den volgenden morgen 11 uur op haar | |
[pagina 467]
| |
kamer kwam, zat ze in diep négligé te schryven. Bedroefd vroeg ik: aan wien schryf je? Aarzelend antwoordde zy: ‘à mon ami!’Ga naar eind2. - Aan 'n vreemde! En dat als ik najaren verwydering er my 'n feest van maakte met je te wandelen! Wy wandelden niet! - Zeer veel van zulke staaltjes zou ik kunnen aanhalen, maar waarlyk het pynigt me alles te vertellen. Met dien ‘ami’ wil ze nu trouwen. De man (en ook z'n vader) schreef me nu onlangs 'n brief waarin hy toestemming vroeg in het voorgenomen huwelyk. Daar de zaak toch beklonken was buiten my, vind ik het toestemmen overbodig, en 't vragen daarom 'n farceGa naar eind3.. Ik schreef aan Nonni dat ze buiten my die relatie aangeknoopt hebbende, die ook buiten my moest beeindigen. Dat ik geen toestemming kon verleenen tot iets dat buiten myn beoordeeling viel daar ik haar aanstaande in 't minst niet kende. Dat zy kon trouwen met wien ze wou maar dat ik me geen wildvreemde persoon liet opdringen in m'n intimiteit. 6, 8 dagen daarna ontving ik 'n (zeer lompen) brief van Teixeira de Mattos (Ned. Consul te Venetie) die my 'n standje maakt over 't weigeren van de gevraagde toestemming, en op dreigtoon zegt dat ik voor den Rechter zal geroepen worden. (Volgt de gewone rechtsloop by den bekenden acte de respectGa naar eind4., zegge: gebrek aan respect). Dien brief moet Nonni hem in de pen gegeven hebben. Basta dáárover! 't Is het ergste niet! Erger is de onophoudelyke ergernis die m'n zoon my betrokkent. Nonni kent my niet, is onhollandsch en van my vervreemd geworden (ze zweert by den kinderachtigen rymelaar Dante, en ‘italiaansche kunst’. Heel veel zaken zyn haar 't non plus ultraGa naar eind5. van schoonheid, die ik volstrekt niet hoog stel, enz) Maar ze is 'n braaf, achtenswaardig meisje! M'n zoon daarentegen is - krankzinnig slecht! Verschil tusschen goed en kwaad bestaat voor hem niet. Zelfs door 't naast voor de hand liggend eigen belang laat hy zich niet weerhouden van de ellendigste streken! Hieronder ga ik sedert z'n 14e, 16e jaar gebukt, en eenigszins dáármee in verband staat m'n angst voor 't openen van brieven. Vooral sedert 2 Juni '70 is dit het geval. Op dien dag ontving ik uit Innsbrück het bericht dat m'n vrouw en kinderen Den Haag hadden verlaten waar ik ze ten koste van 'n zeer groot offer, 'n dak bezorgd had. M'n | |
[pagina 468]
| |
zoon die toen 16 jaar was, was de aanlegger van den coup de JarnacGa naar eind6. dien me daardoor werd toegebracht. Hy wou in Italie zyn waar hy voor monsterachtig knap doorging en z'n moeder regeerde. Och, spaar me de beschouwing van alle-omstandigheden die daarby 'n rol speelden. Wel wil ik u alles eens uitvoerig mondelings verhalen, maar 't schryven vermoeit me. En ook voor mondelinge meedeeling is zekere stemming noodig. De zaak is tragisch, en heeft één doorgaand lyden na zich gesleept. En daarby nog te bedenken dat zóó'n verdriet door wezens als Van Vloten nog geexploiteerd is om my te benadeelen! De man wist niet wat hy deed. Z'n onkunde was nog grooter dan z'n boosaardigheid. - Na vreeselyk tobben met m'n zoon had ik persoonlyk in dit voorjaar hem opgegeven. (Het aantal keeren dat ik over al 't verledene de spons haalde was talloos, maar steeds zonder vrucht). Toch liet ik hem buiten my om door 'n vriend te Rotterdam (de hr Van der Hoeven van de firma V.D.H. & Buys die dat nieuwe museum oprichtten) steunen. V.D.H. plaatste hem by 't entomologischGa naar eind7. kabinet. (Eduard is voor zoo iets zeer geschikt. In anatomie, zoölogie &c is hy tamelyk bekwaam.) Wel waarschuwde ik V.D.H. herhaaldelyk goed opteletten. Deze beloofde het, en hield nog altyd moed. Aan dat museum is 'n kunsthandel verbonden, en ter kwader uur zond hy E. die in weerwil myner waarschuwingen zyn vertrouwen scheen gewonnen te hebben, naar Italie om inkoopen te doen. Ik schrok er van. Wat ik met mathematische zekerheid voorspelde is letterlyk uitgekomen. (Ik schreef nl. aan V.D.H.: ‘als E. U meedeelt zekere som betaald te hebben voor 't koopen van zeker kunstwerk, dan bestaat er niet de minste zekerheid dat die som werkelyk betaald is.’ Lees nu eens byg. brief van den goeden Van Der Hoeven. Uit 'n later ontv. postkaart blykt me dat E. sedert ll. Woensdag ‘spoorloos verdwenen’ is. Ge denkt aan zelfmoord? O neen. Dat is by de | |
[pagina 469]
| |
volslagen karakterloosheid van den patient, onmogelyk! Ik wenschte dat myn kind dood was! - Ge weet dat we 'n aangenomen kind by ons hebben. Ik (en ieder!) vind hem 'n engel. Ook vind ieder dat ik zacht en goed voor dat kind ben, zonder hem door apenliefde te bederven. Ik sta, byv. op stipte gehoorzaamheid, en laat me daarvan niet afbrengen door z'n schalkscheGa naar eind9. beminnelykheid die inderdaad byna onweerstaanbaar is. Welnu, zóó ben ik ook met Eduard geweest! Deze verzuchting ontsnapt me telkens als iemand my 'n prysje geeft over 't opvoeden van den kleinen Wouter. Aan Eduards verdorvenheid heb ik geen schuld. Nonni die door dezelfde moeder werd opgevoed is braaf, al heb ik me over haar te beklagen. Dit laat ik terzyde in m'n oordeel.) De oorzaak is krankzinnigheid. Even als ik geen lokaal-geheugen heb, ontbreekt aan dien jongen oordeel des onderscheids tusschen goed en kwaad. Hy vat ook niet dat anderen dit onderscheid maken. Dit bleek by herhaling daar hy, ongedwongen en byna zonder aanleiding, slechte streken die hy begaan had, meedeelde. Dus niet eens 'n huichelaar, of althans als zoodanig zeer onbekwaam. Ik kan dit niet anders noemen dan krankzinnigheid! En ware dit maar blykbaar. Maar men ziet hem overal voor zéér bekwaam aan. In Italie zag men hem voor 'n half wonder aan. Ik zit nu in duizend angsten dat hy hier of daar weer zich indringt. Elk uur wacht ik nader bericht van V.D.H. Dat hy nu weer verdwenen is, verwondert my met. By elke gelegenheid loopt-i weg. Daartoe heeft hy z'n moeder gepersuadeerdGa naar eind10. te Brussel en in den Haag. Dit deed hy te Venetie, en later by my te Wiesbaden. Dit laatste geschiedde zonder reden, en alleen omdat-i geen lust had z'n verzuimde schoolstudien intehalen, waarop ik aandrong. Hy kon zich als professor voordoen maar zag geen kans admissie-examen als student te doen. - Ziedaar nu 'n langen brief, en wel alleen over myn zaken. Ook dit is de vloek van omstandigheden als de mynen dat men wel gedwongen is zich (en anderen!) steeds met zichzelf bezig te houden.
Slot (en beantwoording van Uw brief) volgt. Is 't niet te veel gevergd dezen aan onzen besten ItersonGa naar eind11. ter lezing te gevenGa naar eind12.? |
|