Volledige werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 440]
| |
Enkhuizer Courant, no. 32. (Archiefdienst Westfriese Gemeenten, Hoorn; fotokopie M.M.) Fragmenten. | |
Ingezonden
| |
[pagina 441]
| |
Kerdijk, over muggen en kernels, over Jupiter en ten Kate, over Mercurius en Borger, over realisme en luiheid, over idealisme en roomsche processies, over diplomaten en diplomatie, over professoren en wijsgeeren, over de deugd en hare onechte zusteren, over spreekwoorden en zegswijzen, over verzensmeders en dichters, over biechtstoelen en reuzelhoofden, over zijn eigen hoed en de knevels en bakkebaarden van anderen, over domheid en geflatteerde balansen, over eeuwige zouwers en eeuwige gelijkhebbers, in één woord, over alles en nog wat, maar ook nog al over zijn eigen Ikheid. Voorwaar eene kolossale rapsodie; vooral na de verklaring van den causeur zelf, dat hij laag bij den grond zou blijven en één spreekwoord reeds voldoende was, om een geheelen avond een ontwikkeld publiek aangenaam bezig te houden. (....) Verder doorgaande sprak M. over veel personen en zaken, die hij nogthans maar even en als terloops aanraakte. Menige godheid wierp hij onverbiddelijk van haar voetstuk; menige gewaande reus was bij Multatuli vergeleken slechts een nietige dwerg. Ten Kate heette een verzenmaker omdat hij in de Gids, ik meen in een gedicht getiteld het ‘Woud’ de zee en de bergen oud noemt, omdat de eerste rimpels des ouderdoms op hare baren draagt, en de kruinen der laatsten dikwijls met sneeuw bedekt zijn, en sneeuw en grijze haren veel overeenkomst met elkaar hebben. Ten Kate heeft aldus gezondigd in het gedicht tegen het gezond verstand en de beeldspraak. Maar is de auteur van de Max Havelaar en de Bruid daar Boven dan zoo geheel zondenvrij in dezen? Onze tweede kamerleden waren sukkels op het gebied der letteren, omdat zij zich niet verzet hebben, tegen den taalbedervenden ambtenaar, die, in plaats van reclamatiën, reclames durfde schrijven, en, o gruwel der gruwelen hij Multatuli zelf, hij had zich eenmaal in zijn leven ontzettend geëncanailleerd, geestelijk geëncanalleerd, doordien hij in zijn salon een hooggeplaatste persoon had toegelaten, die het wagen dorst in zijn tegenwoordigheid te zeggen, dat men de menschen moest nemen zooals zij zijn.’... De menschen nemen zooals ze zijn! Dit spreekwoord is in de oogen van Multatuli een schromelijk vergrijp tegen de majesteit der taal en letterkunde, tegen de goede zeden, tegen logica en moraliteit. 't Is een criterium van domheid, en hij, die dit spreek- | |
[pagina 442]
| |
woord gebruikt, staaft daardoor feitelijk zijn eigen geestelijke armoede. Hij is een minderjarige in de republiek der fraaie letteren. Een mensch om te worden geworpen uit... de salon van Multatuli. Dit had hij dan ook gedaan. Nadat de hooggeplaatste persoon, dit de menschheid onteerend spreekwoord had uitgesproken, was hij, Multatuli, woedend geworden. Hij was als een tijger opgesprongen. Hij had de diepgehoonde taal en zeden des volks van zijn eigen proefhoudend idealisme ijsselijk gewroken. Hij had den man de deur gewezen. Het duizelde mij, lezer! na deze gloeiende improvisatie. In mijn verbeelding, zag ik na deze schitterende fanfare ter eere van Keizer ik Koning Bombast en douariëre Rimram in aanbidding neergeknield voor den grooten meester. Zij voelden zich totaal geslagen en overtroffen. 't Scheen mij toe dat de sterren verbleekten bij den aanblik van zóóveel practische levenswijsheid, en de natuur een oogenblik met stomheid en werkeloosheid geslagen was. (....) De geheele rede van Multatuli was, nu en dan eens afgebroken, een doorloopende acte van beschuldiging tegen de beunhazen in de literatuur, tegen de suffers die maar voor hun mond weg praten, zonder daarbij elk woord te toetsen aan de eischen van de taalkunde en den goeden smaak, tegen hen die zich de weelde veroorloven er een eigen stopwoord of lijfspreuk op na te houden, tegen de lafheid en domheid der Keulsche processiehouders, die hem den hoed niet van het hoofd konden slaan, omdat hij dien zelf reeds had afgenomen, tegen de luilakken, die, vóór zij inslapen, gedachtenloos in hun bed kunnen liggen, tegen stommerikken van spoorwegconducteurs, die tegenover hem, Multatuli, het woordje pardon durven gebruiken waar het niet te pas komt, tegen winkeliers die zoo onbeschoft zijn om u à la Koster en Bolle, te zeggen, dat zij u billyk behandelen zullen, en, en, en... 't Is meer dan genoeg, lezer, om u eenig denkbeeld te geven van den persoon en de stof, die ons bijna drie volle uren bezighielden en van de letterknechterij en muggenzifterij die daar ten troon verheven werden. (....) Enkhuizen, 11 Maart 1880 Harro. |
|