Volledige werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[26 februari 1880
| |
[pagina 392]
| |
waren. De verklaring van den realist kwam hierop neer: ik let alleen op feiten, en op niets anders dan wat voel- en tastbaar is. De idealist beweerde enkel zijn oog te vestigen op 't hoog verhevene, en niets te geven om de werkelijkheid. Beide werden - wel wat gemakkelijk, trouwens zij hadden het den spreker nog al gemakkelijk gemaakt - teregtgezet; de eerste met de opmerking, dat als het werkelijk zijn idée was dat men alleen op feiten letten moest, hij inconsequent werd door een idée te hebben; - de tweede met de tegenwerping, dat hij liever niet moest gaan eten, als hij honger had. Tot hiertoe gaf de rede bitter weinig. Het gesprokene getuigde wel meer van een bepaald plan, dan men van den redenaar gewoon is, maar gaf tot dusver geen hoogen dunk van de satisfactieGa naar eind1., die een verstandig hoorder van zijn avond hebben zou. 't Geen volgde, veranderde echter dien indruk geheel. Het kwaad, dat valsch realisme, en valsch idealisme vooral, stichten, werd op kalme, heldere wijze in het licht gesteld. Zou een verslag van 't eerste gedeelte verloren moeite zijn, het is onmogelijk in een kort verslag de schoone en ware gedachten behoorlijk weer te geven, die de spreker in 't vervolg zijner redevoering ontwikkelde over valsch idealisme op 't gebied van kunst, van liefde, van romantiek, dat zoo algemeen is en zooveel kwaad doet. Hij legde hier de hand op een wonde plek, en de wijze waarop hij het deed, was zeer geschikt om indruk te maken. Hij toonde aan - en 't was meer dat hij het voelen deed dan hooren - dat men waar moet zijn; dat het jammerlijk is, een vader of moeder of, desnoods beide te zien zitten ‘verzenmaken’ naast de lijkbaar van hun kind; dat een man, die in zijne aanstaande vrouw een ‘engel’ ziet, zich zeer bedrogen zou voelen als hij dien waan tot waarheid zag worden, evenzeer als zij; dat eene dochter, die het aan 't ziekbed harer moeder niet uithouden kan, en ten slotte ziekenverpleegster wordt - van vreemden, trots haar vermeend idealisme, een wangedrocht is, - en zeide dat zelfs een man, voor wien men diepen eerbied moet koesteren, zich door valsch idealisme laat leiden. - Misschien zijn sommigen met ons nieuwsgierig te weten wie toch wel de man mag zijn, voor wien Multatuli buiten zich zelven eerbied heeft. Het is prof. Pierson. Prof. Allard Pierson natuurlijk. De eerbied vindt haar grond hierin, dat de hoogleeraar 1o. atheïst | |
[pagina 393]
| |
is en 2o. voor zijne overtuiging durft uitkomen en een man is van ernst en karakter. Zijn valsch idealisme, bij een man voor wien Multatuli eerbied heeft vreemd, bestaat hierin, dat hij in zijn geschrift ‘Eene levensbeschouwing’ het ascetisme predikt tusschen de beide geslachten als zijn ideaal. Wij hebben gisteren avond een idealist gehoord, die het verschil tusschen realisme en idealisme negeert. En deze inconsequentie verheugt ons. Want met den idealiserenden Multatuli, die voor waarheid, en nog eens voor waarheid pleit; - die aan zijn gehoor voorhoudt dat studie der natuur - d.i. niet van de groene natuur, maar van de geheele natuur, zooals men haar overal kan waarnemen, - eene studie die onder 't bereik van geleerden zoowel als ongeleerden valt, ernstige studie van onze geheele omgeving, de weg is, die leidt tot kracht en pligtsvervulling, - met dien idealiserenden Multatuli moet men instemmen, al werpt hij ook met zijn betoog zijne vooropgezette stelling omver. Toch liet soms het platte realisme de ezelsooren zien, en dus had misschien de spreker toch gelijk. In zulk eene rede stuiten aardigheden als de spreker - hoewel oneindig zeldzamer dan gewoonlijk - soms als proeven, niet van valsch idealisme, maar van valsch vernuft, ten beste gaf. Eene verzachtende omstandigheid is, dat de redenaar hiermede den meesten bijval oogst. Welke akelige individuen Multatuli onder zijne ‘vereerders’ telt, daarvan gaf hij een paar merkwaardige staaltjes. Idealisme en platheid zijn verschillende zaken. Die deze tegenstelling inzag, zal door de rede van Multatuli in die overtuiging versterkt zijn. Idealisme is dan ook niet, wat zijn ‘idealist’ er van maakte, maar het letten op dat, wat de spreker zoo teregt als ‘de waarheid’ deed uitkomen. Als idealisme en realisme toch moeten zamenvallen, dan zal hier het eerste zeker vertegenwoordigd zijn door het daverend applaus, het laatste door de goede recette. |
|