Volledige werken. Deel 20. Brieven en dokumenten uit de jaren 1879-1880
(1989)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdIntieme brieven.Amice! Gij hebt me reeds zoo meenigmaal verweten, dat ik Multatuli nog niet gezien en gehoord had, voortaan ben ik tegen dat verwijt gedekt, want ik heb hem gezien en gehoord. Ik ben zoo vol van de indrukken, die ik Zaterdagavond, hem ziende en hoorende, heb | |
[pagina 356]
| |
opgedaan, dat ik u daarover schrijven moet. Ge weet, al ben ik geen Multatuliaan gelijk gij, toch heb ik van de eerste kennismaking af met zijn geschriften hem voor een geniaal man gehouden, voor wien ik in menig opzicht eerbied gevoel, met name om zijn groot talent als schrijver, in een genre dat oorspronkelijk is en waarin hij, voor zoover ik weet, nog door niemand is geevenaard. Welnu, ik heb hem gezien en gehoord en - laat ik openhartig zijn - dat spijt me nu; ik wou dat 't niet gebeurd was. Ik heb sommige illuziën lief en 't doet me zeer, daarvan iets te moeten verliezen. Een van die illuziën was: Multatuli, den schrijver van den Max Havelaar, den idealist der Ideeën, te mogen bewonderen op mijn manier; die illuzie is Zaterdagavond schromelijk bij me gehavend; ik zou ze nu willen weggooien... maar ze is van zelf weggevallen. Ik herhaal: ik wil openhartig zijn, jegens u en ook, voor zoover daarvan sprake kan zijn, jegens Multatuli. Ik zeg voor zoover; want als ik wel heb, hoorde ik eens van hem zeggen, dat hij geen kranten of nieuwspapieren leest en dus dit geschrijf ook wel voor hem zal voorbij gaan. Over een machtig mooi onderwerp heeft Multatuli Zaterdagavond voorgedragen: idealismus en realismus, een onderwerp hem door een Haarlemsche dame aan de hand gedaan, opgedragen of verzocht; voor velen een bovenwerp, voor hem, die alles aandurft, niet. Bedenk eens: Multatuli, den man der Ideeën, te hooren over idealismus en realismus; een idealist van zijn kracht te hooren in al zijn kracht! Doch juist toen 't begin zou beginnen, en ik mijn best zat te doen om receptief te worden voor 't genot - ge weet ik vind 't voor mijzelven altoos zoo'n troost idealist te mogen heeten - toen buitelde ik, en ik geloof drie kwart van 't gehoor met mij, hals over hoofd in de platte realiteit van een huiselijken twist tusschen de Havenpoortklok, de officiëele Stadhuisklok en 't horlogerie van Multatuli, een wezenlijk kabaal, dat wat de Havenpoortklok en de Stadhuisklok aangaat, ons volstrekt niet hindert omdat we 't van ouds kennen, maar waarin Multatuli voor zijn horlogie zoo vinnig en scherp partij trok, dat 't, zoo waar! mij die er stil bij zat, voor heel den avond de bot vergalde. Heusch, ik verdacht Multa- | |
[pagina 357]
| |
tuli van een realisme, dat op 't gevoel stekelig en scherp, op 't gehoor hard en voor 't gevoel bijtend was. 't Was jammer, vond ik. Te meer jammer, omdat vooraf niet was geännonceerd, dat men precies op tijd, misschien zelf een ietwatje te vroeg zou beginnen; jammer, omdat welmeenende vrienden van Multatuli een uitbrander kregen, die zij wezenlijk niet zoo hadden verdiend; jammer vooral, omdat dit vóórcedent, want een incedent was 't eigenlijk niet, aanleiding gaf tot het debiteeren van een paar van die banaliteiten van ‘niets te geven om niemand en om niets’, van hooge onkosten enz., die geheel misplaatst waren. Altijd volgens mijn inzien, want ik zeg u slechts wat mijn gevoelen hieromtrent is. Idealismus en realismus, groote woorden, holle klanken, gelijk zoovele holle klanken, waarmede geleerden en ongeleerden elkander afschepen en zichzelven paaien... Doch, neen, ik waag het niet u een overzicht te geven van de voordracht van Multatuli. Ondoenlijk zou dit niet zijn, min nuttig is 't wel. Mij dunkt zelfs, dat men Multatuli meer eer bewijst met zulke voordrachten niet na te schrijven, dan met dit wel te doen. 't Geheel zou daar enkel bij verliezen. 't Zijn van die dingen, die men hooren kan, doch die men niet zwart op wit moet kunnen analyseeren. Heusch, dan zou er te weinig van overschieten wat eigenlijk rechtstreeks het onderwerp raakte en ten betooge diende. Amice, Hebt ge ook niet, vóór een week of wat, thuis gekregen ‘Galesloot's Geïllustreerde Catalogus van Pomona’? Daarin vindt ge een kweeksel van een boom onder den naam van ‘waaiervorm’; dat ding vind ik een juiste voorstelling van 't totaal van Multatuli's voordracht naar aanleiding van den tekst ‘Idealismus en realismus’. Dat stamstompje dicht bij den grond is de tekst en al wat daar uit in alle richtingen, met grillige zijsprongen, uitspruit en al weer uitspringt en andermaal op zijde uitschiet, naar links en rechts, dat zijn de brokstukken, die te zamen de voordracht vormen. Waar de stam al opgroeiende gebleven is, laat zich niet zeggen, met den besten wil niet, door mij althans niet. Ik heb gezocht naar dit beeld. Eerst had ik u een ander willen geven: dat van een donderbus, die losbarstende honderd kleine donderbusjes opwerpt, die dan als grillige vurige slangen een oogenblik ronddwarrelen om daarna successievelijk te bersten, | |
[pagina 358]
| |
nalatende wat rook en wat vonken van half verbrand papier, alsmede vrij wat geluid. Maar dat beeld kwam mij minder goed voor en zou u misschien aan spot of geringschatting van Multatuli's talent doen denken. En dat is 't geval niet. Vraagt ge me: hebt ge genoten? Volmondig zeg ik: ja. Zijt ge voldaan, zijt ge nu veel wijzer op 't stuk van idealisme en realisme dan voorheen? Even gul zeg ik: neen. Zelfs houd ik Multatuli nog steeds pertinent voor een idealist, een fameusen idealist, een zooals er helaas weinig zijn, veel te weinig. Trouwens, de idealisten verdoende met al de zeggingskracht hem eigen, legde hij zelf in deze voordracht een volledige geloofsbelijdenis af als idealist: als een die streeft naar het oneindige, dat onbereikbaar hooge, verhevene, volmaakte, reine, 't welk niet te grijpen is noch te bevatten, maar naar 't welk te streven toch niettemin de roeping is van den mensch. Wat belieft u; is een man, die zulk een geloofsbelijdenis, zoo en passant, bij wijze van zijsprong of uitstapje, ten beste geeft, geen idealist? Dan weet ik er niets meer van. Of ik genoten heb? Nu, of ik! Vooral om de origineele voordracht. Dat is geen natuur, 't is vooraf berekende kunst; maar zulk een origineele richting in de kunst van voordragen, die onwederstaanbaar aantrekt, boeit, medesleept. Is 't niet belangwekkend: een man, die de wetenschap der philosofie met voeten treedt en die toch philosofeert met een leven, een vuur en bezieling, dat zelfs dames 't aantrekkelijk vonden en genoten? Een man, die de regelen der rethorika en der logica versmaadt, en die toch een paar uren lang uwe aandacht geboeid houdt met grootendeels disparate brokstukken van een aangekondigd betoog, dat wezenlijk toch niet tot zijn wezen komt, geen eigenlijk sluitend, klemmend, overtuigend betoog wordt. Een man, die met vuur en energie u bewijst of liever aanwijst wat ge van den beginne af met hem eens waart, n.l. dat absolute idealisten evenmin te vinden zijn als absolute realisten, en dat men dus, van iemand zeggende dat hij idealist is, daarmede nooit bedoelen kan, dat hij louter in 't ideale, in 't absoluut ideale zou zweven, een sfeer, waar gelijk bekend genoeg is, niemand 't kan uithouden. Een man, die met vlijmende spot en met snerpende roeden geeselt al wat onwaar, huichelachtig, onnatuurlijk is, en die daarbij toch vergeet, dat ook hij, slechts als waar | |
[pagina 359]
| |
en natuurlijk aanneemt, wat hij voor zich voor waar en natuurlijk houdt... gelijk ook de anderen doen. Een man, die uitvaart, en dat op geestige wijze, tegen 't hangen aan woorden, als zijnde holle klanken, die zich ergert aan 't ‘En God zeide’, bewerende dat 't beter gezegd ware ‘God dacht’, en daarbij uit het oog verliest, dat denken en spreken volkomen identiek zijn, dat denken toch niets anders is dan bij zichzelven spreken en spreken hardop denken. Kortom, een man te hooren, zoo geheel uit den gewonen sleur, in zoo menig opzicht boven 't gewone peil, onmiskenbaar geniaal, een zeer eminente persoonlijkheid zonder twijfel, een stijlist van de eerste grootte, die zichzelf een genre geschapen heeft, waarlijk dat was een genot. Maar voldaan heeft hij mij niet. Neen, ik heb alweêr een illuzie verloren. t.t. je weet wel wie. |
|