[11 februari 1880
Brief van Multatuli aan G.C. de Haas-Hanau]
11 februari 1880
Brief van Multatuli aan mevr. G.C. de Haas-Hanau. Dubbel velletje postpapier geheel beschreven. (M.M.)
Rotterdam 11 febr 80 's avends laat lieve beste hartelyke mevrouw!
Vergeef me dat ik nog niet op Uwen brief antwoordde. Ik voel me zeer vermoeid, en wilde wat rustiger stemming afwachten. Velerlei byzondere omstandigheden hebben my de laatste dagen wat sterk aan gepakt. Den heelen dag ben ik bezig geweest met andere dingen die me makkelyker vielen dan 't behoorlyk antwoorden op Uw hartelyk schryven. Nu ben ik moê en ga naar bed. Morgen moet ik nogal vroeg op reis naar Zeeland, en daarna - och, ik weet zelf niet hoe m'n route loopt. Den eersten vryen dag zal ik U schryven. Doch dit vooraf. M'n gewone stemming is niet zooals maandag avend, geloof me. Ik had dien dag en de vorigen verdriet gehad, en ook physiek was ik onwel. Dit hinderde my. Maar overigens ben ik eer opgeruimd en vroolyk dan neergeslagen. Dit is de zuivere waarheid. Denk asjeblieft niet aan my als 'n ziekelyke martelaar. Het trof ongelukkig dat ik maandag avend zoo verdrietig gestemd was. Geloof dit. Ik kan het denkbeeld niet verdragen dat 'n edel hart om my en peineGa naar eind1. zou zitten als ik inderdaad wèl ben. Ik geniet zooveel liefs & goeds! Zie byv. uw brief!
M'n beste vrouw en onze lieve jongen zyn wel, en ik houd me staande. Dat de - ik durf zeggen: reusachtige! - inspanning welke my die voordrachten kosten, niet beloond worden, is nu eenmaal zoo. Le fait estGa naar eind2. dat Dickens en velen in één avend zooveel verdienen als ik in twintig. Neen, de verhouding is nòg ongunstiger. Doch, dit eenmaal wetende, moet ik er my in schikken slechts Hollander te zyn. In plaats van vier of zes voordrachten in een winter moet ik ± vijftig maal spreken, en zeer dikwyls heeft 'n